
H. Paus Johannes Paulus II - 6 augustus 1993
Deze theorieën krijgen misschien op grond van hun verwantschap met de natuurwetenschappelijke denkwijze een zekere overtuigingskracht; het wetenschappelijk denken streeft er terecht naar, de technische en economische activiteit te ordenen op grond van de berekening van de hulpbronnen en de winsten, de werkwijzen en hun effecten. Ze willen bevrijden van de dwang van een voluntaristische en willekeurige plichtenmoraal, die onmenselijk zou blijken.
Dergelijke theorieën zijn echter niet trouw aan de leer van de Kerk, wanneer ze menen dat ze de vrije en weloverwogen keuze van gedragswijzen, die ingaan tegen de geboden van de goddelijke en van de natuurwet, als zedelijk goed kunnen rechtvaardigen. Deze theorieën kunnen zich niet beroepen op de katholieke morele traditie: als het waar is dat in deze laatste zich een casuïstiek ontwikkeld heeft, die erop bedacht is, in enkele concrete situaties de betere mogelijkheden voor het goede te overwegen, dan is het evenzeer waar, dat dit alleen gevallen betreft, waarin de wet onbepaald was en dus ook de absolute geldigheid van de morele negatieve geboden, die zonder uitzondering verplichten, niet in twijfel trok. De gelovigen moeten de specifieke, door de Kerk in de Naam van God, de Schepper en Heer, voorgelegde en geleerde zedelijke geboden te erkennen en te respecteren. Vgl. Concilie van Trente, 6e Zitting - Decreet over de rechtvaardiging, Sessio VI - Decretum de iustificatione (13 jan 1547), 48 Vgl. Paus Clemens XI, Constitutie, Tegen de jansenistische dwalingen van Pascasio Quesnel, Unigenitus Dei Filius (8 sept 1713), 53-56 Wanneer de apostel Paulus de vervulling van de wet samenvat in het gebod om de naaste te beminnen als zichzelf Vgl. Rom. 13, 8-10 , zwakt hij daarmee niet de geboden af, maar hij bevestigt ze veeleer, aangezien hij hun eisen en gewicht duidelijk maakt. De liefde tot God en de naastenliefde zijn niet te scheiden van het onderhouden van de geboden van het Verbond, dat in het Bloed van Jezus Christus en in de gave van de Geest vernieuwd werd. Het strekt de christenen tot eer, God meer te gehoorzamen dan de mensen Vgl. Hand. 4, 19 Vgl. Hand. 5, 29 en daarvoor ook het martelaarschap op zich te nemen, zoals de heilige mannen en vrouwen van het Oude en Nieuwe Testament het gedaan hebben; ze werden heilig verklaard omdat ze liever hun leven gaven dan deze of gene handeling te verrichten die tegen het geloof of de deugd inging.