H. Paus Johannes Paulus II - 6 augustus 1993
In elk geval berust de waardigheid van het geweten altijd op de waarheid: in het geval van het rechte geweten gaat het om de door de mens aanvaarde objectieve waarheid; in het geval van het dwalende geweten gaat het om dat, wat de mens zonder schuld subjectief voor waar houdt. Aan de andere kant is het nooit toelaatbaar, een 'subjectieve' dwaling ten aanzien van het zedelijk goede met de 'objectieve' waarheid, die de mens op grond van zijn bestemming rationeel kan inzien, te vermengen of te verwisselen, noch om de zedelijke waarde van de met het ware en zuivere geweten voltrokken handeling met die eerste gelijk te stellen die krachtens het oordeel van een dwalend geweten werd uitgevoerd. Vgl. H. Thomas van Aquino, De Veritatis. q. 17, a. 4. Het op grond van een onoverkomelijke onwetendheid of van een niet opzettelijk foutief oordeel begane kwaad kan de persoon die het begaat weliswaar niet als schuld aangerekend worden; maar ook in dit geval blijft het een kwaad, een wanorde ten opzichte van de waarheid van het goede. Bovendien draagt het niet herkende goede niet tot de zedelijke rijping van de betreffende mens bij: het vervolmaakt hem niet en helpt hem niet om hem te doen neigen naar het hoogste goed. Voor we ons zo lichtvaardig in naam van ons geweten gerechtvaardigd voelen, moeten we nadenken over de psalm: 'Wie merkt zijn eigen fouten op? Spreek mij vrij van schuld, waarvan ik mij niet bewust ben'! (Ps. 19, 13). Er bestaat schuld die wij nog niet kunnen kennen en die toch schuld blijft, omdat wij geweigerd hebben, naar het licht te gaan Vgl. Joh. 9, 39-41 .
Het geweten als laatste concrete oordeel zet zijn waardigheid op het spel, wanneer het opzettelijk dwaalt, dat wil zeggen 'als de mens er geen moeite voor doet om het ware en goede te zoeken, en als het geweten als gevolg van gewenning aan de zonde blind wordt'. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 16 Op de gevaren van de vervorming van het geweten doelt Jezus, wanneer Hij vermaant: 'Het oog geeft het lichaam licht. Als het oog gezond is, dan zal je lichaam helder zijn. Maar wanneer je oog ziek is, dan zal je hele lichaam duister zijn. Wanneer nu het licht in jou duisternis is, hoe groot moet dan de duisternis zijn!' (Mt. 6, 22-23).