H. Paus Johannes Paulus II - 6 augustus 1993
De betrekking tussen de vrijheid van de mens en de wet van God heeft haar levende zetel in het 'hart' van de menselijke persoon, dat wil zeggen in haar zedelijk geweten: 'In het diepst van zijn geweten ontdekt de mens een wet, die hij zichzelf niet stelt, maar waaraan hij moet gehoorzamen, en waarvan de stem, die hem steeds weer oproept om het goede te beminnen en het kwade te vermijden, op het juiste moment doorklinkt in de oren van zijn hart: doe dit, vermijd dat. Want de mens heeft de door God geschreven wet in zijn hart; daaraan te gehoorzamen is zijn waardigheid en volgens deze zal hij zelf geoordeeld worden Vgl. Rom. 2, 14-16 '. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 16
Daarom hangt de wijze waarop men de betrekking tussen vrijheid en wet verstaat, tenslotte nauw samen met de opvatting die men over het zedelijk geweten heeft. In deze zin leiden de bovengenoemde culturele stromingen, die vrijheid en wet tegenover elkaar stellen en van elkaar scheiden en die vrijheid op afgodische manier verheerlijken, tot een opvatting van het zedelijk geweten als 'scheppende' instantie, een opvatting die zich geheel verwijdert van de overgeleverde positie van de Kerk en haar leergezag.