
H. Paus Johannes Paulus II - 6 augustus 1993
De dienst waartoe de moraaltheologen in de huidige tijd opgeroepen worden, is niet alleen voor het leven en de zending van de Kerk, maar ook voor de menselijke samenleving en cultuur van de grootste betekenis. Op hen rust de taak, in een diepe en levende verbondenheid met de bijbelse en dogmatische theologie in een wetenschappelijke reflectie "het dynamische aspect te onderstrepen, dat het antwoord bepaalt, dat de mens in zijn groeiproces in liefde, binnen de heilsgemeenschap op de goddelijke oproep moet geven. Op deze manier zal de moraaltheologie een innerlijke geestelijke dimensie aannemen, die overeenkomt met de eisen voor een volledige ontplooiïng van de imago Dei, het beeld van God, dat zich in de mens bevindt, en dat met de wetten van het in de christelijke ascese en mystiek beschreven geestelijke proces overeenkomt". H. Congregatie voor de katholieke opvoeding, La formazione teologica dei futuri sacerdoti (22 februari 1976), nr. 100. Zie nr. 95-101, die de perspectieven en de voorwaarden voor een vruchtbare arbeid met betrekking tot moraal-theologische vernieuwing uiteenzetten.
Zeker ondervinden de moraaltheologie en haar leer in deze tijd bijzondere moeilijkheden. Omdat de moraal van de Kerk noodzakelijkerwijze een normatieve dimensie mee insluit, kan de moraaltheologie zich niet beperken tot een alleen binnen het kader van de menswetenschappen verworven kennis. Terwijl deze zich met de fenomenen van de zedelijkheid als historisch en sociaal feit bezighouden, is daarentegen de moraaltheologie, die weliswaar gebruik moet maken van de mens- en natuurwetenschap, niet aan het produkt van empirisch-formele waarneming of van fenomenologische begrip ondergeschikt. In feite moet de bevoegdheid van de menswetenschappen in de moraaltheologie steeds aan de oorspronkelijke vraag gemeten worden: Wat is goed resp. slecht ? Wat moet ik doen, om het eeuwige leven te verkrijgen?