
H. Paus Johannes Paulus II - 9 mei 1983
Wij zien bijgevolg dat de eeuwenoude betrekkingen tussen de kerk en de wetenschap de katholieken tot een juister begrip van het terrein van hun eigen geloof hebben gebracht, tot een soort intellectuele loutering en de overtuiging dat de wetenschappelijke studie een belangeloze inzet tot onderzoek verdient en uiteindelijk in dienst staat van de waarheid en de mens zelf. Voegen wij eraan toe dat de kerk met dankbaarheid erkent wat zij aan het onderzoek en de wetenschap verschuldigd is. Ik heb de gelegenheid gehad dit te zeggen tot de Pauselijke raad voor de cultuur op 18 januari 1983:
'Denken we namelijk aan de resultaten van de wetenschappelijke onderzoekingen voor een betere kennis van het heelal, voor een verdieping van het mysterie van de mens, denken we aan de weldaden die de nieuwe middelen van communicatie en ontmoeting tussen de mensen aan de samenleving en de kerk kunnen verschaffen, het vermogen ontelbare economische en culturele goederen te produceren en vooral om de opvoeding van de massa's te bevorderen en de ziekten te genezen die vroeger ongeneeslijk werden geacht. Wat een bewonderenswaardige verwezenlijkingen! Dit alles strekt de mens tot eer. En dit alles is grotelijks ten goede gekomen aan de kerk in haar leven, haar organisatie, haar arbeid en eigen werk' H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, De Kerk en cultuur (18 jan 1983), 6