H. Paus Johannes Paulus II - 26 februari 1983
Ik ben de mongseigneur deken zeer erkentelijk voor de edele uitdrukkingswijze waarmee hij uw algemene gevoelens heeft geïnterpreteerd en de moeilijkheden en perspectieven in het licht heeft gesteld van de ingewikkelde werkzaamheden waaraan u allen zich met edelmoedige inzet wijden. Deze jaarlijkse ontmoeting is voor mij een welkome gelegenheid allereerst een hartelijke groet te richten tot allen die in deze delicate sector van het leven van de kerk hun krachten verbruiken: tot u mgr. deken, het college van prelaten-toehoorders die de rechtbank vormen, de andere officiaals die er deel van uitmaken, en tot de schare Rota-advocaten die ik hier ruim vertegenwoordigd zie. Ik ben blij met dankbaar gemoed hulde te kunnen brengen aan de mensen die van het recht verschaffen in naam van deze Apostolische Stoel hun beroep hebben gemaakt.
Deze gelegenheid biedt mij bovendien de mogelijkheid om me, zoals de gewoonte is, met u te onderhouden over die aspecten van uw werk, die van jaar tot jaar meer aandacht lijken te verdienen. Onze ontmoeting vandaag heeft plaats enkele dagen na de plechtige handeling van de afkondiging van de nieuwe Codex van het kerkelijk recht welke, zoals ik in de constitutie H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Constitutie
Sacrae Disciplinae Leges
Promulgatie van de Codes Iuris Canonici
(25 januari 1983) heb gezegd, 'als noodzakelijk middel moet worden beschouwd, waardoor de juiste orde wordt bewaard zowel in het individuele en sociale leven als in de activiteit van de kerk zelf.
Aan het einde van het lange en verdienstelijke herzieningswerk van de wetten van de kerk denk ik, dat met een historisch oordeel over hun waarheid de woorden mogen worden herhaald, die mijn voorganger Paulus VI tot u richtte op 12 februari 1968 door juist naar de herziening van de codex te verwijzen: 'De ruime en veelvormige ervaring welke in deze laatste jaren door uw rechtbank is verzameld, stelt u vandaag evenals in het verleden in staat overvloedig en geschikt materiaal te leveren voor de nieuwe wetgeving. Niet alleen, zoals duidelijk is, het gedeelte dat gewijd is aan de structuur en dynamiek van het canonieke proces en de dogmatiek van het huwelijk, maar ook de beginselen zelf en de fundamentele instellingen van het kerkelijk recht kunnen afzonderlijk beschouwd op een waarachtiger manier en in zekerder bewoordingen worden bepaald door de bijdrage van de blijvende leer in uw beslissingen. Daardoor zullen in de nieuwe codex de gelukkig bereikte resultaten van de meer recente uitwerking van het burgerlijk recht van de naties doordringen, evenals de verworven gegevens van de wetenschap van de geneeskunde en de psychiatrie. Het diep menselijk gevoel dat uw uitspraken inspireert, zal bijdragen om het mysterie van de mens en de hedendaagse christen te verhelderen, dat wil zeggen van degene voor wie de vernieuwde codex bestemd is, van degene aan wie de nieuwe wetgeving een duidelijk ontwerp zal moeten bieden en een waardevolle hulp om moedig de evangelische waarheid en de eigen roeping in de kerk van Christus te beleven.' H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de Romeinse Rota (12 feb 1968). (AAS, 60, 1968,205-206)
Het lijkt me, dat de wens van Paulus VI ruimschoots is verwezenlijkt in de wetgevende teksten van de Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983): de ecclesiologische leer overeenkomstig de richtlijnen van Vaticanum 11 en de pastorale aanwijzingen die erin vervat zijn, waarborgen haar een stimulerende rijkdom en een concrete samenhang met de werkelijkheid, die aandachtig bestudeerd verdienen te worden om vervolgens edelmoedig te worden toegepast op het leven van de kerk.
Ik wil nu vooral enkele elementen benadrukken, die het belang en het onvervangbare werk betreffen welke de heilige Romeinse Rota, de gewone rechtbank van de paus, voor het welzijn van heel de kerk vervult.
Ik verwijs vooral naar wat de nieuwe Codex van het kerkelijk recht verklaart in can. 22, § 1: 'Christifidelibus competit ut iura, quibus in Ecclesia gaudent, legitime vindieent atque defendant in foro competent i ecclesiastico ad norrnam iuris' (Het komt de christengelovigen toe rechtmatig aanspraak te maken op de rechten, die zij in de kerk genieten, en die voor de bevoegde kerkelijke rechtbank overeenkomstig de rechtsnorm te verdedigen). In de volgende paragraaf wordt gepreciseerd: 'Christifidelibus ius quoque est ut, si ad iudicium ab auctoritate competenti vocentur, iudicentur servatis iuris praescriptis, cum aequitate applicandis' (De christengelovigen hebben ook het recht om, indien zij door de bevoegde overheid voor het gerecht worden gedaagd, geoordeeld te worden overeenkomstig de rechtsregels die met gelijkheid moeten worden toegepast). Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 22 De kerk heeft altijd de rechten van de gelovigen bevestigd en bevorderd en in de nieuwe codex heeft zij ze zelfs afgekondigd als een 'fundamenteel handvest' Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 208-223 door in de lijn van de gewenste wederkerigheid tussen rechten en plichten die in de waardigheid van de persoon van de 'christengelovige' zijn verankerd, de gewenste juridische waarborgen van hulp en evenredige bescherming te bieden.
Het ambt van kerkelijk rechter is daarom die van vertolker van de rechtvaardigheid en het recht. Bovendien, zoals ik in de H. Paus Johannes Paulus II - Toespraak
Tot de leden van het Rechtbank van de Romeinse Rota
(17 februari 1979), 'moet de kerkelijke rechter niet alleen in gedachten houden dat de allereerste eis van de rechtvaardigheid het eerbiedigen van de persoon is, maar boven de rechtvaardigheid uit moet hij streven naar billijkheid en hier bovenuit naar de liefde'.
Maar de bescherming van de persoonlijke rechten van alle leden van het volk van God, gelovigen of herders, mag niet de bevordering van de kerkelijke gemeenschap verminderen, welke zich als eerste eis stelt aan heel de kerkelijke wetgeving en welke alle werkzaamheden van het volk van God moet begeleiden. De kerk wordt namelijk omschreven als 'sacrament ... van de eenheid.' 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 1 Indien de gelovige, zoals ik in dezelfde toespraak heb opgemerkt, 'onder invloed van de Geest de noodzaak inziet van een diepe ecclesiologische ommekeer, dan zal hij de bevestiging en uitoefening van zijn rechten omvormen in het op zich nemen van plichten van eenheid en solidariteit ter verwezenlijking van de hogere waarden van het algemeen welzijn.' H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de leden van het Rechtbank van de Romeinse Rota (17 feb 1979)
De spanning ten aanzien van het algemeen welzijn en de medeverantwoordelijkheid van alle leden van de kerk bij de opbouw van deze goed gevormde samenleving welke de draagster van het heil voor alle mensen is, vereist de eerbiediging van de taken van ieder overeenkomstig de eigen juridische status in de kerk en de doeltreffende werkzaamheid van alle openbare functies waaraan de 'potestas sacra' (gewijde macht) is toebedeeld. En dit alles in een perspectief van een diepere verlossing van de mens van de slavernij van de zonde en de mythe van een bedrieglijke vrijheid. 'Met een beroep op het gezagsbeginsel en de noodzaak van de juridische ordening wordt niets afgedaan aan de waarde van de vrijheid en de achting welke haar verschuldigd is - verklaarde Paulus VI in de toespraak van 29 januari 1970 - wanneer zij veeleer de eisen van een zekere en doeltreffende bescherming van het algemeen welzijn benadrukken waaronder de fundamentele eis van de uitoefening van diezelfde vrijheid die alleen een goed geordend samenleven evenredig kan waarborgen. Wat zou namelijk de vrijheid voor de enkeling kunnen verschaffen, indien zij niet door wijze en geschikte normen werd beschermd? Met recht verklaarde de grote Arpinaat (Cicero): 'Legum mini st ri magistratum, legum interpretes iudices, legum denique idcirco omnes servi sumus ut liberi esse pos sim us' (De overheden zijn uitvoerders van de wetten, de rechters zijn vertolkers van de wetten, en tenslotte zijn wij allen dienaren van de wetten, opdat wij vrij kunnen zijn).' H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de Romeinse Rota (29 jan 1970)
Ook ik heb in de constitutie H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Constitutie
Sacrae Disciplinae Leges
Promulgatie van de Codes Iuris Canonici
(25 januari 1983) op de valse tegenstelling gewezen tussen vrijheid, genade en charisma's en de wet van de kerk; en ik heb wat dat betreft verklaard: 'Als dat zo is, dan blijkt duidelijk genoeg dat het geenszins de bedoeling van de codex is het geloof, de genade en charisma's in het leven van de kerk of van de gelovigen te vervangen. Het doel van de codex is integendeel veeleer in de kerkelijke gemeenschap een orde te scheppen die, doordat ze de voornaamste plaats toekent aan het geloof, de genade en de charisma's, tegelijk in het leven van de kerkelijke gemeenschap of de afzonderlijke personen die ertoe behoren, de organische ontwikkeling ervan vergemakkelijkt'.
Wat de functie van de rechter betreft en de gerechtelijke activiteit van de kerk moet naar voren worden gebracht dat, afgezien van de leidende rol welke de rechter uiteraard in ieder proces uitoefent, hij ongetwijfeld een beslissingsvrijheid geniet welke de wetgever hem toekent en welke zowel de bekwaamheid als bevoegdheid betreft Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1420-1421. (vgl. canones 1420-1421 van de nieuwe codex), als het nauwkeurig onderhouden van de procedures om het correcte beheer van het recht te waarborgen als het 'geweten' van de rechter, daar van hem niet alleen een 'moralis certitudo circa rem sententia definiendam' (morele zekerheid over de zaak waarover een oordeel moet worden uitgesproken) wordt gevraagd, maar hij wordt gewaarschuwd, dat 'probationes aestimare debet ex conscientia' (hij de bewijzen vanuit zijn geweten beoordelen). Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1608. (can. 1608, §§ 1-3)
Als het waar is, dat de nieuwe codex duidelijk de verpncns ting oplegt alle processen in eerste en tweede instantie snel tot een einde te brengen Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1453, mag dit niet gebeuren tot schade aan de rechtvaardigheid en de scherming van de rechten van allen, zowel van deken partijen als van de gemeenschap waarvan zij zijn. Deze eis is des te dringender naarmate de jurisprudentie van de Romeinse Rota evenals overigens van andere apostolische rechtbanken en bovendien de tijk van de dicasteria van de Romeinse curie als leidraad en oriëntatie worden beschouwd bij de interpretatie van de wet in bepaalde gevallen. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 20 In deze lijn heeft de jurisprudentie van de rota in de geschiedenis van de kerk met betrekking tot de ontwikkeling van de normen niet alleen een toenemend moreel, maar ook juridisch gezag gekregen.
Vooral in de overgangsfase tussen het oude en nieuwe canonieke recht heeft zij een beslissende rol gespeeld door in haar uitspraken, die duidelijk alleen kracht van wet hadden voor de partijen en personen voor wie ze werden uitgesproken Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 16. 3, de zeer betekenisvolle eisen van het Tweede Vaticaans Concilie aan te nemen en te vertalen, vooral wat de inhoud van het christelijk huwelijk betreft. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 47-52
Het is noodzakelijk dat deze functie van de heilige Rota blijft bestaan en toeneemt vanwege de hoge en voorbeeldige hoedanigheid van het gedane werk van alle werkers van uwen mijn tribunaal, om aldus een steeds grotere trouw aan de leer van de kerk over het wezen en de eigenheid van het huwelijk te waarborgen, welke overigens breedvoerig met hun theologische rijkdom worden vertegenwoordigd in de nieuwe Codex van het kerkelijk recht. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1055-1163
De functie van de jurisprudentie van de Rota is namelijk - ook bij de eerbiediging van een gezonde verscheidenheid welke de universaliteit van de kerk weerspiegelt - tot een meer convergerende eenheid en een wezenlijke uniformiteit te komen bij de bescherming van de wezenlijke inhoud van het canonieke huwelijk, dat bruid en bruidegom als bedienaren van het sacrament vieren door in te stemmen met de diepte en rijkdom van het mysterie in de wederzijdse geloofsbelijdenis jegens God. Ik heb juist bij de algemene audiëntie van 19 januari jongstleden gezegd:
"Op dit terrein is de mens de bewerker van handelingen die uit zichzelf bepaalde betekenissen hebben. Hij is dus de bewerker van de handelingen en tevens veroorzaker van hun betekenis. De som van deze betekenissen vormt in zekere zin het geheel van de 'taal van het lichaam', waarmee bruid en bruidegom besluiten met elkaar te spreken als bedienaren van het sacrament van het huwelijk. Het teken dat zij stellen met de woorden van de huwelijksinstemming is geen louter onmiddellijk en voorbijgaand teken, maar een teken met uitzicht dat een duurzaam gevolg teweegbrengt, dat wil zeggen de ene en onverbrekelijke huwelijksband ('Alle dagen van mijn leven', dat wil zeggen tot de dood). In dit perspectief moeten zij dit teken met zijn veelvoudige inhoud welke geboden wordt door de huwelijks- en gezinsgemeenschap van de personen waarmaken, en ook van de inhoud welke, ontstaan uit de 'taal van het lichaam', voortdurend in de waarheid wordt herlezen. Op deze manier zal de wezenlijke waarheid van het teken organisch verbonden blijven met het ethos van het echtelijk gedrag." H. Paus Johannes Paulus II, Audiëntie, 105e catechese in de reeks: Theologie van het Lichaam, 'De taal van het lichaam’ in de waarheid herlezen (19 jan 1983), 6
Ik zou u, uitnemende kenners van de wet en wijze verklaarders van haar regels, daarom willen toewensen, dat u ook in deze juridische taak die van levensbelang voor de kerk is, bijdraagt, zodat de gelovigen in de volle erkenning van de morele orde en in respect voor de echte vrijheid 'getuigen kunnen zijn van dat liefdesmysterie dat de Heer aan de wereld heeft geopenbaard door z dood en verrijzenis.' 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 52
Terwijl ik over u de bijzondere goddelijke bijstand afsmeek, opdat u werkzaamheden kunt voortzetten in dienst van de kerk met het bewustzijn van de allerhoogste verantwoordelijkheid en totale toewijding welke de trouwe medewerkers van de paus en de Heilige Stoel, die u bent, moet onderscheiden, verleen ik u met deze wensen van harte als onderpand van voortdurende welwillendheid mijn apostolische zegen.