Paus Benedictus XVI - 8 januari 2006
Dierbare ouders, peters en meters,
Dierbare broeders en zusters!
Wat gebeurt er in het Doopsel? Wat is er van het Doopsel te verwachten? Jullie hebben op de drempel van deze kapel daarop een antwoord gegeven: wij verwachten voor onze kinderen het eeuwig leven. Dat is het doel van het Doopsel. Maar hoe kan het worden verwezenlijkt? Hoe kan het Doopsel het eeuwig leven geven? Wat is het eeuwig leven?
Men zou met eenvoudiger woorden kunnen zeggen: wij verwachten voor deze kinderen van ons een goed leven; het ware leven; het geluk, ook in een nog onbekende toekomst. Wij zijn niet in staat deze gave te waarborgen voor heel de tijdsspanne van de onbekende toekomst, en daarom wenden we ons tot de Heer, om deze gave van Hem te verkrijgen.
Op de vraag: “Hoe zal dat gebeuren?” kunnen we twee antwoorden geven.
Het eerste: in het Doopsel wordt ieder kind ingevoegd in een gezelschap van vrienden dat hem nooit zal verlaten, noch in het leven, noch in de dood, want dit gezelschap van vrienden is het gezin van God, dat in zich de belofte draagt van de eeuwigheid. Dit gezelschap van vrienden, dit gezin van God, waarin het kind nu wordt ingevoegd, zal hem altijd vergezellen, ook in dagen van lijden, in de donkere nachten van het leven; het zal hem troost geven, versterking, licht. Dit gezelschap, dit gezin zal hem woorden van eeuwig leven geven. Woorden van licht die antwoorden op de grote uitdagingen van het leven en die de juiste richting wijzen wat betreft de weg die gekozen moet worden. Dit gezelschap biedt het kind vertroosting en sterking, de liefde van God, ook op de drempel van de dood, in het donkere dal van de dood. Het zal hem vriendschap geven, en liefde. En dit gezelschap, volstrekt betrouwbaar, zal nooit verdwijnen. Niemand van ons weet wat er op onze planeet te gebeuren staat, in ons Europa, in de komende vijftig, zestig, zeventig jaar. Maar van één ding zijn we zeker: het gezin van God zal altijd aanwezig zijn, en wie tot dit gezin behoort zal nooit alleen zijn, zal altijd de zekere vriendschap bezitten van Hem die het leven is.
Zo zijn we bij het tweede antwoord gekomen. Dit gezin van God, dit gezelschap van vrienden is eeuwig, omdat het in gemeenschap is met Hem die de dood heeft overwonnen, die de sleutels van het leven in handen heeft. In het gezelschap, in het gezin van God zijn, betekent in gemeenschap met Christus zijn, die leven is en eeuwige liefde geeft over de dood heen. En als we mogen zeggen dat liefde en waarheid bronnen van leven zijn, dat zij het leven zijn - en een leven zonder liefde is geen leven - dan mogen we ook zeggen dat dit in gezelschap zijn met Hem die werkelijk leven is, met Hem die het Sacrament van het leven is, dat dit zal beantwoorden aan uw verwachting, aan uw hoop.
Ja, het Doopsel is invoeging in de gemeenschap met Christus en geeft leven, het leven. Zo hebben we de eerste dialoog geïnterpreteerd die we hier op de drempel van de Sixtijnse kapel hebben gehouden. Nu, na de zegening van het water, zal een tweede dialoog volgen die van groot belang is. De inhoud is deze: het Doopsel - zo hebben we gezien - is een geschenk; het geschenk van het leven. Maar een geschenk moet ontvangen worden, moet worden beleefd. Een geschenk van vriendschap brengt met zich mee een "ja" tegen de vriend, en een "nee" tegen alles wat niet samengaat met deze vriendschap, wat niet samengaat met het leven van het gezin van God, met het ware leven in Christus. Zo wordt in deze tweede dialoog drie keer een "nee" en drie keer een "ja" uitgesproken. Er wordt nee gezegd tegen en verzaakt aan de bekoringen, de zonde, de duivel. Deze dingen kennen wij wel, maar misschien juist omdat wij ze te vaak gehoord hebben, zeggen deze woorden ons niet meer zoveel. Dan moeten we de inhoud van dit "nee" wat uitdiepen. Waarop zeggen wij "nee"? Alleen zo kunnen wij begrijpen waar we "ja" op willen zeggen.
In de oude Kerk werd dit drievoudig "nee" samengevat in een woord dat voor de mensen van die tijd heel begrijpelijk was: je verzaakt - zo zei men - aan de "pompa diabuli", aan het uiterlijk vertoon van de duivel, dat wil zeggen aan de belofte van leven in overvloed, van dat schijnleven dat leek te komen van de heidense wereld, van zijn vrijheden, van zijn manier van leven volgens wat behaagde. Het was dus een "nee" tegen een cultuur ogenschijnlijk van overvloed van leven, maar die in werkelijkheid een "anticultuur" was van de dood. Het was het "nee" tegen die schouwspelen waar de dood, de wreedheid en het geweld tot vermaak geworden waren. Denken we aan wat zich in het Colosseum afspeelde of hier, in de tuinen van Nero, waar de mensen aangestoken werden als levende fakkels. De wreedheid en het geweld waren een soort van vermaak geworden, een ware perversie van de vreugde, van de ware zin voor het leven. Deze "pompa diabuli", deze "anticultuur" van de dood was een perversie van de vreugde, was liefde voor de leugen, voor het bedrog, was misbruik van het lichaam als koopwaar en als handel.
Als we daar nu over nadenken, dan kunnen we zeggen dat het ook in onze tijd noodzakelijk is "nee" te zeggen tegen een wijdverbreide overheersende cultuur van de dood. Een "anticultuur" die zich bijvoorbeeld manifesteert in de drugs, in de vlucht voor de werkelijkheid in het illusoire, in een vals geluk, dat zich uitdrukt in de leugen, het bedrog, de onrechtvaardigheid, in de verachting van de ander, van de solidariteit, van de verantwoordelijkheid voor de armen en noodlijdenden; een vals geluk dat zich uitdrukt in een seksualiteit die tot louter plezier wordt zonder verantwoordelijkheid, die om zo te zeggen een "ver-"iets"-ing wordt van de mens, die niet langer meer als persoon wordt beschouwd, een persoonlijke liefde waardig die om trouw vraagt, maar die koopwaar wordt, enkel nog een voorwerp. Tegen deze belofte van schijngeluk, tegen deze "pompa" van een schijnleven dat in werkelijkheid alleen maar instrument is van de dood, tegen deze "anticultuur" zeggen wij "nee", om de cultuur van het leven te cultiveren. Daarom is het christelijke "ja", vanaf de oude tijden tot heden toe, een groot "ja" tegen het leven. Het is ons "ja" tegen Christus, het "ja" tegen de Overwinnar van de dood en het "ja" tegen het leven in de tijd en in de eeuwigheid.
Zoals in de doopdialoog het "nee" in drie verzakingen onderverdeeld is, zo is ook het "ja" onderverdeeld in drie instemmingbetuigingen: "ja" tegen de levende God, dat wil zeggen tegen een schepper God, tegen een scheppende rede die zin geeft aan de kosmos en aan ons leven; "ja" tegen Christus, dat wil zeggen tegen een God die niet verborgen is gebleven maar een naam heeft, die woorden heeft, die lichaam en bloed heeft; ("ja" tegen de Geest), tegen een concrete God die ons leven geeft en ons de weg van het leven wijst; "ja" tegen de gemeenschap van de Kerk, waarin Christus de levende God is, die binnengaat in onze tijd, binnengaat in ons beroep en binnengaat in het leven van elke dag.
We zouden ook kunnen zeggen dat het gelaat van God, de inhoud van deze cultuur van het leven, de inhoud van ons grote "ja", tot uitdrukking komt in de tien geboden, die niet een bundel verboden zijn, een bundel "nee", maar die in werkelijkheid een grootse visie van leven zijn.
Dit is de filosofie van het leven, de cultuur van het leven die concreet, beoefenbaar en schoon wordt in de gemeenschap met Christus, de levende God, die met ons onderweg is in het gezelschap van zijn vrienden, in het grote gezin van de Kerk. Het doopsel is een gave van leven. Het is een "ja" op de uitdaging om waarachtig het leven te leven, door "nee" te zeggen op de aanval van de dood die zich presenteert onder het masker van het leven; en het is een "ja" op het grote geschenk van het ware leven, dat ons tegenwoordig gesteld is in het gelaat van Christus, die Zich aan ons geeft in het Doopsel en daarna in de Eucharistie.
Ik heb dit gezegd als een kort commentaar op de woorden die in de doopdialoog uitleggen wat er in het sacrament wordt verwezenlijkt. Naast de woorden hebben we de gebaren en de symbolen, maar ik zal heel kort zijn in de verwijzing daarnaar. Het eerste gebaar hebben we al gemaakt: het is het kruisteken, dat ons gegeven wordt als een schild dat dit kind in zijn leven moet beschermen; het is als een richtingwijzer voor de weg van het leven, want het kruis is de samenvatting van het leven van Jezus. Dan zijn er de elementen: het water, de zalving met olie, het witte kleed en de vlam van de kaars. Het water is symbool van het leven: het Doopsel is het nieuwe leven in Christus. De olie is symbool van de kracht, van de gezondheid, van de schoonheid, want het is werkelijk schoon te leven in gemeenschap met Christus. Dan het witte kleed, als uitdrukking van de cultuur van de schoonheid, van de cultuur van het leven. En tenslotte de vlam van de kaars, als uitdrukking van de waarheid die schittert in de duisternis van de geschiedenis en die ons laat zien wie wij zijn, waar we vandaan komen en waar we naar toe moeten gaan.
Dierbare peters en meters, dierbare ouders, dierbare broeders en zusters, laten we op deze dag de Heer dankzeggen, dat God zich niet verbergt achter de nevelen van het ondoordringbare mysterie maar, zoals het Evangelie van vandaag heeft gezegd, de hemelen geopend heeft, zich heeft getoond, met ons spreekt en met ons is; hij leeft met ons en leidt ons in ons leven. Brengen wij dank aan de Heer voor deze gave en bidden wij voor onze kinderen, dat zij werkelijk het leven mogen bezitten, dat ware, eeuwige leven. Amen.