Paus Franciscus - 16 augustus 2020
Dierbare broeders en zusters, goeie dag!
Het Evangelie van deze zondag (Mt. 15, 21-28) beschrijft de ontmoeting tussen Jezus en een Kananese vrouw. Jezus is in het noorden van Galilea, op vreemd grondgebied, om met Zijn leerlingen een beetje weg te zijn van de menigte, die Hem steeds in groter aantal zoekt. En zie, er nadert een vrouw die om hulp smeekt voor haar zieke dochter: “Heb medelijden met mij, Heer!” (Mt. 15, 22). Het is een kreet die opstijgt uit een leven dat door lijden getekend is, uit een gevoel van onmacht van een mama die ziet dat haar dochter door het kwaad gekweld wordt en haar niet kan genezen. Jezus negeert haar eerst, maar deze moeder dringt aan, zelfs wanneer de Meester tot de leerlingen zegt dat Zijn zending alleen voor “de verloren schapen van het huis van Israël” is (Mt. 15, 24) en niet voor de heidenen. Zij blijft Hem smeken en Hij stelt haar op dat moment op de proef met een spreekwoord – dat haast wreed lijkt: “Het is niet goed het brood dat voor de kinderen bestemd is aan de honden te geven” (Mt. 15, 26). Onmiddellijk antwoordt de vrouw alert en beangstigd: “Wel waar, Heer, want de honden eten immers toch ook de kruimels die van de tafel van hun meesters vallen” (Mt. 15, 27). Door deze woorden toont deze moeder dat zij aanvoelt dat de goedheid van de Allerhoogste God, die in Jezus aanwezig is, open staat voor alle noden van Zijn schepselen. Deze wijsheid vol vertrouwen, raakt Jezus’ Hart en ontrukt woorden vol bewondering voor haar: “Vrouw, ge hebt een groot geloof! uw verlangen wordt ingewilligd” (Mt. 15, 28).
Wat is het groot geloof? Het groot geloof is geloof dat zijn geschiedenis, ook getekend door kwetsuren, aan de voeten van de Heer legt en Hem vraagt ze te genezen, er zin aan te geven. Iedereen van ons heeft zijn geschiedenis en die geschiedenis loopt niet altijd vlot. Het is dikwijls een moeilijke geschiedenis, met veel leed, problemen en zonde. Wat doe ik met mijn geschiedenis? Verberg ik ze? Nee! Wij moeten ze bij de Heer brengen: “Heer, als Gij wilt, kunt Gij mij genezen!” . Dat is wat deze vrouw, deze moedige moeder ons leert: de moed om zijn lijdensgeschiedenis bij God, bij Jezus te brengen, de tederheid van God, de tederheid van Jezus aan te raken.
Laat ons de proef nemen van die geschiedenis, van dat gebed: dat iedereen aan zijn geschiedenis denkt. Er zijn altijd slechte dingen in een geschiedenis. Altijd. Laat ons naar Jezus gaan, aan de deur van Zijn Hart kloppen en Hem vragen: Heer, als Gij wilt, kunt Gij mij genezen! Wij zullen dat kunnen als wij altijd voor Jezus’ aangezicht gestaan hebben, als wij begrijpen hoe Jezus’ Hart is: een hart dat medelijden heeft, dat ons lijden op zich neemt, onze zonden, misstappen, mislukkingen.
Maar het is een Hart dat van ons houdt zoals we zijn, zonder opmaak. Heer, als Gij wilt, kunt Gij mij genezen! En daarom moet men Jezus kennen, vertrouwelijk met Hem zijn. En ik kom altijd terug op de raad: heb altijd een klein Evangelie op zak en lees er elke dag een stukje uit. Heb het Evangelie bij u: in uw zak, uw tas, uw gsm, om Jezus te zien. Daar zult ge Jezus vinden zoals Hij is, zoals Hij zich voordoet. Ge zult Jezus vinden die van ons houdt, die zoveel van ons houdt, die het allerbeste met ons voorheeft. Denken wij aan het gebed: Heer, als Gij wilt, kunt Gij mij genezen! Een mooi gebed. Moge de Heer ons helpen om dit mooie gebed te bidden, dat een heidense vrouw ons leert - geen christen, geen Jodin, maar een heidense.
Moge de Maagd Maria met Haar gebed ten beste spreken, opdat in elke gedoopte de vreugde van het geloof zou groeien en het verlangen het door te geven door het getuigenis van een coherent leven, dat ons de moed geeft naar Jezus toe te gaan en Hem te zeggen: Heer, als Gij wilt, kunt Gij mij genezen!