
Joseph Kardinaal Ratzinger - 6 augustus 2000
DOMINUS IESUS Verklaring over de uniciteit en heilbrengende universaliteit van Jezus Christus en de Kerk |
|||
► | De volheid en het definitieve karakter van de openbaring van Jezus Christus |
Als remedie tegen deze relativistische mentaliteit die zich steeds verder verbreidt, moet vooral het definitieve en volledige karakter van de openbaring van Jezus Christus worden bekrachtigd. Men moet voor alles vast geloven dat in het mysterie van Jezus Christus, de vleesgeworden Zoon van God, die "de Weg, de Waarheid en het Leven" (Joh. 14, 6) is, de volheid van de goddelijke waarheid geopenbaard is: "Niemand kent de Zoon tenzij de Vader, en niemand kent de Vader tenzij de Zoon en degene aan wie de Zoon het wil openbaren" (Mt. 11, 27)."Niemand heeft God gezien. De eengeboren Zoon, die God is en aan het hart van de Vader rust, heeft Hem geopenbaard" (Joh. 1, 18). "Want in Hem alleen woont werkelijk de hele volheid van God. Door Hem zijt ook gij daarvan vervuld" (Kol. 2, 9-10).
Trouw aan het woord van God leert het Tweede Vaticaans Concilie: "De diepte van de waarheid die door deze openbaring over God en over het heil van de mens is ontsloten, licht voor ons op in Christus, die tegelijkertijd de Middelaar en de Volheid van de hele Openbaring is." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 2 En het omschrijft nader: "Jezus Christus, het vleesgeworden Woord, als 'Mens tot de mensen' gezonden, 'verkondigt de woorden van God' (Joh. 3, 34) en voltooit het heilswerk, dat de Vader Hem heeft opgedragen Vgl. Joh. 5, 36 Vgl. Joh. 17, 4 . Wie Hem ziet, ziet ook de Vader Vgl. Joh. 14, 9 . Hij is het die door zijn hele bestaan en zijn hele verschijning, door woorden en werken, door tekenen en wonderen, maar vooral door zijn dood en zijn heerlijke opstanding uit de doden, en tenslotte door het zenden van de Geest der waarheid de openbaring vervult en afsluit en bevestigt met een goddelijk zijnde getuigenis. (...) De christelijke heilseconomie, definitieve verbond, zal daarom nooit vergaan en wij verwachten thans geen verdere nieuwe publieke openbaring voor de verschijning van onze Heer Jezus Christus in heerlijkheid" Vgl. 1 Tim. 6, 14 Vgl. Tit. 2, 13 . 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 4
De encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Redemptoris Missio
Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht
(7 december 1990) onderstreept dat de Kerk de opdracht heeft, het evangelie als de volheid der waarheid te verkondigen: "In dit definitieve Woord van zijn openbaring heeft God zich op de meest volledige wijze doen kennen; hij heeft aan de mensheid gezegd wie Hij is. Deze definitieve zelfopenbaring van God is het fundamentele motief waarom de Kerk krachtens haar natuur missionair is. Zij moet het evangelie verkondigen, d.w.z. de volheid van de waarheid die God ons over zichzelf heeft doen kennen." H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 5 Alleen de openbaring van Jezus Christus "brengt dus in onze geschiedenis een universele en laatste waarheid binnen, die het verstand van de mens ertoe uitdaagt nooit te blijven staan". H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de verhouding van Geloof en Rede, Fides et Ratio (14 sept 1998), 14
In tegenstelling tot het geloof van de Kerk staat dus de mening dat de openbaring van Jezus Christus begrensd zou zijn, onvolledig, niet volmaakt en aanvullend aan die in andere godsdiensten. De diepste oorzaak van deze mening ligt in de bewering dat de waarheid van God in haar universaliteit en volkomenheid door geen enkele historische religie, dus ook niet door het christendom en zelfs niet door Jezus Christus, bevat en verkondigd kan worden.
Deze opvatting is in radicale tegenspraak met de voorafgaande geloofsuitspraken, volgens welke in Jezus Christus het heilsmysterie van God geheel en volledig geopenbaard is. De woorden en werken en de gehele historische gebeurtenis van Jezus hebben namelijk, ook wanneer ze als menselijke werkelijkheden beperkt zijn, als bron de goddelijke Persoon van het vleesgeworden Woord, "waarlijk God en waarlijk mens" Concilie van Chalcedon, 5e Zitting - Over de twee naturen in Christus, Sessio V - Definitio de duabus naturis Christi (22 okt 451), 2 Vgl. H. Athanasius van Alexandrië, Over de vleeswording van het Woord, De incarnatione Verbi. 54, 3: SC 199, 458. , en dragen daarom in zich, definitief en volledig, de openbaring van Gods heilswegen, ook wanneer de diepte van het goddelijke mysterie op zich transcendent en onuitputtelijk blijft. De waarheid over God wordt door het feit dat ze wordt uitgesproken in menselijke taal niet afgeschaft of begrensd. Ze blijft veeleer uniek, heel en volledig, want degene die spreekt en handelt is de vleesgeworden Zoon van God. Op grond hiervan verlangt het geloof de belijdenis dat het vleesgeworden Woord in zijn hele mysterie dat reikt van de menswording tot de verheerlijking, de werkelijke bron, zij het gedeeld met de Vader, en de vervulling van de hele heilsopenbaring van God aan de mensheid is Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 4 , en dat de Heilige Geest, de Geest van Christus, de apostelen en door hen de Kerk van alle tijden deze "hele waarheid" (Joh.6, 13) leert.
De gehoorzaamheid van het geloof leidt tot het aannemen van de waarheid van Christus' openbaring, waarvoor God, de Waarheid zelf, borg staat Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 144 : "Het geloof is een persoonlijke binding van de mens aan God en tegelijkertijd, daarvan niet te scheiden, vrije instemming met de hele door God geopenbaarde waarheid." Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 150 Het geloof, dat "een geschenk van God" en "een door Hem ingestorte bovennatuurlijke deugd" Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 153 is, leidt dus tot een dubbele instemming: met God, die openbaart, en met de Waarheid, die door hem geopenbaard is, krachtens het vertrouwen dat de openbarende Persoon geschonken wordt. Daarom moeten wij "aan niemand anders geloven dan aan God, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest". Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 178
Daarom moet met beslistheid vastgehouden worden aan het onderscheid tussen het theologale geloof en de innerlijke overtuiging in de andere religies. Het geloof is de genadevolle aanneming van de geopenbaarde waarheid, die het toestaat, "in het inwendige van het mysterie binnen te gaan; het bevordert het inzicht in dit mysterie op aangepaste wijze". H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de verhouding van Geloof en Rede, Fides et Ratio (14 sept 1998), 13 De innerlijke overtuiging in de andere religies is daarentegen die gezamenlijkheid van ervaringen en inzichten, die de menselijke schatten van de wijsheid en de religiositeit vormen, die de mens op zijn zoektocht naar de waarheid in zijn betrekking met het goddelijke en het absolute heeft verwezenlijkt.
Dit onderscheid wordt in de huidige discussie niet altijd voor ogen gehouden. Het theologale geloof, het aannemen van de door de ene en drievuldige God geopenbaarde waarheid, wordt daarom vaak gelijkgesteld met de innerlijke overtuiging in de andere religies, dus met een religieuze ervaring die nog op zoek is naar de absolute waarheid en waaraan de instemming met de zich openbarende God ontbreekt. Daarin schuilt één van de oorzaken voor de neiging de verschillen tussen het christendom en de andere godsdiensten af te vlakken, en soms zelfs op te heffen. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de verhouding van Geloof en Rede, Fides et Ratio (14 sept 1998), 31-32
De traditie van de Kerk echter behoudt de benaming geïnspireerde geschriften voor aan de canonieke boeken van het Oude en van het Nieuwe Verbond, aangezien zij door de Heilige Geest zijn geïnspireerd. Vgl. Concilie van Trente, 4e Zitting - Decreet over de Heilige Geschriften en de overleveringen van de apostelen, Sessio IV - Recipiuntur Libris Sacris et de traditionibus recipiendis (8 apr 1546), 1 Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 8 Het Tweede Vaticaans Concilie herneemt in de dogmatische constitutie over de goddelijke openbaring deze traditie en leert: "Krachtens het apostolische geloof gelden voor onze Moeder de Kerk de boeken van zowel het Oude als het Nieuwe Testament in hun geheel met al hun delen als heilig en canoniek, omdat ze, onder de inwerking van de Heilige Geest zijn geschreven, Vgl. Joh. 20, 31 Vgl. 2 Tim. 3, 16 Vgl. 2 Pt. 1, 19-21 Vgl. 2 Pt. 3, 15-16 , God als auteur hebben en als zodanig aan de Kerk zijn overgegeven." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 11 Deze boeken "onderwijzen zeker, trouw en zonder dwaling de waarheid, die God omwille van ons heil in heilige Schriften opgetekend wilde hebben". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 11
Omdat God echter alle volken in Christus tot Zich wil roepen en hun de volheid van zijn liefde wil meedelen, houdt Hij niet op zich op veelvoudige wijze aanwezig te stellen, "niet alleen voor de afzonderlijke mens, maar ook voor de volken in de rijkdom van hun spiritualiteit, die in de religies hun belangrijkste en wezenlijke uitdrukking vindt, ook al bevatten zij 'hiaten, onvolkomenheden en dwalingen'". H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 55 Vgl. H. Paus Paulus VI, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld, Evangelii Nuntiandi (8 dec 1975), 53 De heilige boeken van andere godsdiensten, die feitelijk het leven van hun aanhangers voeden en leiden, ontvangen zo van het mysterie van Christus die elementen van het goede en van de genade, die zij bevatten.