H. Paus Johannes Paulus II - 21 december 1984
De Heilige Stoel volbrengt van zijn kant deze plicht tot bevordering en bescherming ten aanzien van de 'geloofsschat' met de bijzondere hulp van de Congregatie voor de geloofsleer. Zoals bekend is na het Tweede Vaticaans Concilie de procedure waaraan het heilig dicasterium zich houdt bij het onderzoek van personen en geschriften die aan zijn oordeel worden onderworpen, gewijzigd met de bedoeling de betrokken personen alle waarborgen te bieden: de bescherming van de waarheid, welke een allerheiligste en noodzakelijke plicht van de Kerk is, wordt niet bereikt door op enigerlei wijze aan de waardigheid en de rechten van de personen voorbij te' gaan.
leder die de dingen met onbevangen objectiviteit wil bezien, kan, ook in het licht van de recente periode, niet ontkennen dat het vermelde dicasterium bij interventies voortdurend bezield is van de strenge normen van respect jegens de personen waarmee het in contact treedt. Men zou wensen dat deze laatsten altijd een even respectvolle houding aannamen tegenover dit dicasterium wanneer het hen privé of openbaar benadert om zich over hun werk uit te spreken. En eenzelfde beginsel zou ook moeten gelden voor alle leden van het volk van God, daar dit dicasterium niets anders voorheeft dan het grootste goed dat de Christen bezit, van alle valstrikken te vrijwaren, en dat is de authenticiteit en ongeschondenheid van zijn geloof
Het is ongetwijfeld heel belangrijk dat zich binnen de Kerk een eerlijke en open dialoog ontwikkelt tussen de verschillende elementen van het volk van God. Maar zo'n dialoog moet verstaan worden als een middel tot het zoeken van wat waar en juist is en niet als een gelegenheid om toe te geven aan woorden en houdingen die moeilijk verenigbaar lijken met een waarachtige geest van dialoog. Iedereen moet steeds de plicht voor ogen houden, welke hij ten aanzien van de waarheid heeft, vooral ten aanzien van die welke God heeft geopenbaard en waarvan de Kerk de bewaarster is.