H. Paus Johannes Paulus II - 21 december 1984
Vereerde broeders en medewerkers,
'Dominus prope est' (De Heer is nabij) (Fil. 4, 5). Het steeds terugkerende, nu aanstaande heilige kerstfeest heeft ons opnieuw samengebracht voor de goede gewoonte elkaar onze wensen uit te wisselen. De kardinaaldeken heeft met geëigende en verheven bewoordingen de gemeenschappelijke gevoelens onder woorden gebracht en ons in de sfeer gebracht welke doortrokken is van de blijde verwachting welke eigen is aan dit feest dat zo dierbaar is aan het hart van allen. Ik dank hem met broederlijke genegenheid en met hem dank ik u allen voor uw aanwezigheid vandaag, waarin ik graag de bevestiging zie van de wil tot gemeenschap in de dienst van de kerk, welke de dagelijkse inspanning zowel haar edele als godsdienstige betekenis geeft.
'Dominus prope est' (De Heer is nabij). Met een hart vol dankbaarheid bereiden wij ons voor om samen met de herders in de heilige nacht neer te knielen voor de kribbe, waarbij de 'maagd en moeder', aangekondigd door de profeet Jesaja (Jes. 7, 14), sidderende liefde waakt. Wij weten dat in dit breekbare menselijke wezen, dat nog niet in staat is een woord uit te brengen, het eeuwige Woord van God ons tegemoet treedt, de on geschapen Wijsheid welke het heelal bestuurt. Het is het licht van God dat 'schijnt in de duisternis' zoals de apostel Johannes zegt, die er vervolgens dadelijk met bittere werkelijkheidszin aan toevoegt: 'maar de duisternis nam het niet aan' (Joh. 1, 5). Licht en duisternis staan tegenover elkaar rond de voederbak waarin dit kind ligt: het licht van de waarheid en de duisternissen van de dwaling. Het is een confrontatie welke geen neutraliteit toestaat: men moet kiezen aan welke kant men wil staan. Het is een keuze waarbij ieder menselijk wezen zijn toekomst op het spel zet. Het kind van de kribbe zal eens volwassen geworden zeggen: 'Indien gij trouw blijft aan mijn woord zijt gij waarlijk mijn leerlingen. Dan zult ge de waarheid kennen en de waarheid zal u vrijmaken' (Joh. 8, 31-32).
Het Woord van God komt door vlees te worden om onder ons te wonen Vgl. Joh. 1, 14 , om ons de onschatbare gave te brengen van de kennis van de waarheid: de waarheid over Hem, de waarheid over ons en over onze transcendente bestemming. De mens kan niet zichzelf maken noch zijn vrijheid tenzij op de grondslag van deze waarheid. Dit is daarom een uiterst kostbare gave welke bewaakt en verdedigd moet worden; het verlies van ook maar een deel van de volledige waarheid, dat het hart treft van dit 'in doeken gewikkelde' kind in de kribbe (Lc. 2, 12), zou voor de mens een min of meer grote benadeling betekenen van de volledige verwezenlijking van zichzelf.
De Kerk die weet de bewaarster en bewaakster van deze waarheid te zijn, is zich daarvan bewust. Zij voelt zich daarom belast met een bijzondere dienst aan de mensheid: aan elke generatie welke de aarde komt bevolken moet zij de prachtige bestemming openbaren, welke God in zijn eniggeboren Zoon heeft voorbestemd voor ieder mensenkind, dat bereid is in het geloof het wonderbare initiatief van zijn liefde te aanvaarden. Daarom waakt de kerk, en in haar vooral de Romeinse zetel van Petrus, bij de wieg van Betlehem: zij waakt opdat deze transcendente waarden, welke de Schepper aan de mensheid heeft gegeven - de waarheid en de vrijheid in de waarheid. hetgeen wil zeggen de liefde - niet worden verduisterd en nog minder misvormd; zij waakt dat deze waarden ondanks alle tegengestelde stromingen, voortdurend worden vernieuwd en altijd meer versterkt in het leven van de enkelingen en de gezinnen, van de christelijke gemeenschap en de burgerlijke en tenslotte in het leven van de hele mensenfamilie.