AD APOSTOLUM PRINCIPISOver het communisme en de Kerk in China
(Soort document: Paus Pius XII - Encycliek)
Paus Pius XII -
29 juni 1958
VAN ZIJNE HEILIGHEID PIUS XII
DOOR GODS VOORZIENIGHEID PAUS
AAN ZIJN EERBIEDWAARDIGE BROEDERS EN DIERBARE ZONEN
DE AARTSBISSCHOPPEN, BISSCHOPPEN EN ANDERE ORDINARII,
AAN DE OVERIGE GEESTELIJKHEID EN HET VOLK VAN CHINA,
DIE IN VREDE EN GEMEENSCHAP LEVEN MET DE H. STOEL
VERMANINGEN EN RICHTLIJNEN VOOR DE HUIDIGE ANGSTVOLLE DAGEN
Eerbiedwaardige Broeders en dierbare zonen, Heil en Apostolische Zegen
Bij het graf van de Prins der Apostelen, onder de majestueuze gewelven van de Vaticaanse Basiliek, heeft Onze onmiddellijke Voorganger Paus Pius XI, heiliger gedachtenis, 32 jaar geleden de volheid van het priesterschap medegedeeld "aan de eerstelingen en nieuwe loten van het Chinese Episcopaat" Paus Pius XI, Homilie, Bij de wijding van de eerste Chinese Bisschoppen, Iam Finis (28 okt 1926)
Op dat plechtige ogenblik gaf Hij in deze bewoordingen uitdrukking aan de gevoelens van Zijn vaderhart: "Gij zijt gekomen, Eerbiedwaardige Broeders, om "Petrus te zien", veel meer, hebt Gij van hem de herderstaf ontvangen, welke Gij zult gebruiken om apostolische reizen te ondernemen en de schapen te verzamelen. En Petrus heeft U met liefde omhelsd, U die de grote verwachting wekt dat U de waarheid van het Evangelie zult brengen aan Uw medeburgers". Paus Pius XI, Homilie, Bij de wijding van de eerste Chinese Bisschoppen, Iam Finis (28 okt 1926)
De herinnering aan deze woorden komt Ons weer voor de geest, Eerbiedwaardige Broeders, in dit uur van droefheid voor de katholieke Kerk van Uw Vaderland. De verwachting van de grote Paus, Onze Voorganger, was zeker niet ijdel, daar immers een menigte nieuwe Herders en verkondigers van het Evangelie zijn gevolgd op deze eerste groep bisschoppen, die Petrus - levend in zijn opvolger - uitgezonden had om dit uitverkoren deel van Christus' kudde te besturen; ondanks talrijke moeilijkheden zijn er in Uw land nieuwe activiteiten van de Kerk ontstaan.
Doch korte tijd later trokken donkere wolken zich aan de hemel samen, en voor deze christengemeenschappen, waarvan sommigen reeds lang geleden het Evangelie hadden ontvangen, braken rampspoedige en droevige dagen aan. Wij zagen dat de missionarissen, onder wie zich een groot aantal volijverige Aartsbisschoppen en Bisschoppen bevonden, gedwongen werden het grondgebied van China te verlaten, onze Vertegenwoordiger verdreven werd, en gevangenis, ontberingen en allerlei ander lijden viel aan Bisschoppen, priesters, kloosterlingen en vele gelovigen ten deel.
Toen waren Wij gedwongen om vol smart Onze stem te verheffen om uitdrukking te geven aan Onze droefheid over deze onrechtvaardige vervolging, en met de Encycliek "Paus Pius XII - Apostolische Brief
Cupimus Imprimis
Tot de Kerk van China (18 januari 1952)" van 18 jan. 1952 hebben Wij, uit liefde voor de waarheid en Ons bewust van Onze plicht, eraan herinnerd, dat de katholieke Kerk voor geen enkel volk ter wereld als buitenlands, en nog minder als vijandig beschouwd mag worden; dat zij in moederlijke bezorgdheid alle volkeren met dezelfde liefde omringt; zij zoekt niet de goederen van deze aarde; maar zij nodigt alle mensen naar hun eigen mogelijkheden uit om de hemelse goederen te verwerven. Wij voegden er aan toe, dat de missionarissen niet de belangen van een afzonderlijk land verdedigen, maar gekomen als zij zijn uit alle delen der wereld, en verenigd in dezelfde liefde, beogen zij slechts de uitbreiding van het Rijk Gods; hun werk is beslist niet overbodig of schadelijk; integendeel het is weldadig en noodzakelijk om de ijverige Chinese geestelijkheid te helpen bij hun christelijk apostolaat.
Teneinde de nieuwe aanklachten te weerleggen, welke tegen de Chinese katholieken werden aangevoerd, hebben Wij ongeveer twee jaar later in de Encycliek "Paus Pius XII - Encycliek
Ad Sinarum Gentem
Over de supranationaliteit van de Kerk - Tot Bisschoppen, de gehele clerus en het volk van China (7 oktober 1954)" van 7 oktober 1954 naar voren gebracht, dat een christen voor niemand onderdoet of kan onderdoen in ware liefde voor en trouw aan zijn aardse vaderland. En omdat de bedriegelijke leer van de z.g. "Drievoudige Onafhankelijkheid" zich in Uw land verbreid had, hebben Wij krachtens ons algemeen leraarsambt verklaard, dat deze leer zoals deze door haar voorstanders wordt verstaan, in theoretische zin evenals in haar praktische toepassingen, onaanvaardbaar is voor de katholieken, omdat zij de gelovigen verwijdert van de noodzakelijke eenheid van de Kerk.
Immers, men heeft bij U volgens een zorgvuldig uitgewerkt plan een z.g. patriottische vereniging opgericht en met alle mogelijke middelen tracht men de katholieken er toe te brengen om hiervan lid te worden.
Zoals men al verschillende malen heeft te kennen gegeven, zou het doel van deze vereniging zijn om in naam van de liefde voor het vaderland en de godsdienst priesters en gelovigen te verenigen, teneinde de geest van vaderlandsliefde te propageren, de vrede onder de volkeren te bevorderen, mede te werken aan "de opbouw van het socialisme" dat reeds in het land gevestigd is, en de burgerlijke overheid te helpen om wat zij de politiek van godsdienstvrijheid noemt te verdedigen. Het is echter duidelijk, dat deze beweging onder het mom van vage termen als vrede en vaderlandsliefde, welke eenvoudige mensen gemakkelijk op een dwaalspoor kunnen brengen, verfoeilijke doeleinden en plannen verdedigt en propageert.
Onder het voorwendsel van de vrede te verdedigen aanvaardt en verspreidt deze zelfde organisatie valse verdachtmakingen en aanklachten tegen vele geestelijken, tegen Eerbiedwaardige Herders, tegen de H. Stoel zelf, door hun allerlei onzinnige bedoelingen toe te schrijven, zoals imperialisme, het eens zijn met en medewerking verlenen aan het uitbuiten van de volkeren, een vooropgezette vijandigheid jegens het Chinese volk.
Dan worden haar leden ertoe gebracht om onrechtvaardige maatregelen, zoals het uitdrijven van missionarissen, het gevangen zetten van Bisschoppen, priesters, kloosterlingen en gelovigen, te accepteren en te billijken; zij worden eveneens gedwongen hun toestemming te geven aan maatregelen, genomen om de rechtsbevoegdheid van zovele wettige Herders voortdurend onmogelijk te maken; zij worden ertoe gebracht om grondbeginselen te verdedigen, die strijdig zijn met de eenheid en de universaliteit van de Kerk, en met haar hiërarchische opbouw; zij moeten maatregelen goedkeuren die bedoeld zijn om de gehoorzaamheid van geestelijkheid en gelovigen aan de wettige Bisschoppen te ondermijnen en om de katholieke gemeenschap los te rukken van de H. Stoel.
Aan deze bijeenkomsten werd men met dreigementen, met beloften en bedriegerijen zelfs hen, die niet willen, gedwongen eraan deel te nemen, terwijl degenen, die zich moedig in de discussies mengen om de waarheid te verdedigen, heftig worden tegengesproken en gebrandmerkt met de naam van vijanden van het vaderland en van de nieuwe orde.
Ook moeten Wij vermelden de bedrieglijke herscholingscursussen waaraan priesters, kloosterlingen, leerlingen van seminaries, en gelovigen uit iedere stand en van iedere leeftijd worden gedwongen deel te nemen; door eindeloze lessen en uitputtende debatten, die soms weken en maanden lang herhaald worden, oefent men op hen een psychologische druk uit om hen te dwingen dat zij met de leer instemmen; deze instemming is bij lange na niet vrijwillig meer, zoals het zou moeten zijn; integendeel, dit alles heeft bijna niets menselijks meer.
De Kerk is nooit moede geworden haar kinderen de gulden regel in te prenten welke zij ontvangen heeft van haar Goddelijke Stichter: "Geef aan de keizer wat de keizer, en aan God wat God toekomt" (
Lc. 20, 25), welke grondstelling gebaseerd is op het vooronderstelde beginsel, dat er geen enkele tegenstelling kan bestaan tussen de voorschriften van de ware godsdienst en de ware belangen van het vaderland.
Maar men dient terstond hieraan toe te voegen dat, al moet de christen uit gewetensplichtgeven aan de keizer, d.w.z. aan de menselijke overheid, wat hem toekomt, deze geen bevelen mag geven aan de burgers in zaken die niet aan hen, maar aan God toebehoren; en nog minder kan zij gehoorzaamheid eisen, wanneer zij zich de soevereine rechten van God wil aanmatigen, de gelovigen wil dwingen om hun godsdienstige plichten te verloochenen en zich los te maken uit de eenheid van de Kerk en de wettige Hiërarchie.
Maar, zoals U wel weet, eerbiedwaardige Broeders en dierbare zonen, de vrede wordt niet gemaakt met alleen maar woorden, met holle formules, die worden ingegeven door opportuniteitsredenen, maar dan worden weerlegd door daden en initiatieven, die niet worden ingegeven door vredelievende gevoelens, maar door haat, wraaklust en tweedracht.
De ware vrede moet gefundeerd zijn op de grondbeginselen van rechtvaardigheid en liefde, zoals dit geleerd is door Hem die zich siert met de vrede als met een koninklijke titel: "Vredevorst" (
Jes. 9, 6); de ware vrede is zoals de Kerk die wenst: een stabiele, rechtvaardige, billijke en welgeordende vrede - tussen de individuen, de gezinnen, de volkeren - een vrede die met eerbiediging van eenieders rechten, en vooral van de rechten van God, onder alle mensen een eenheid bewerkstelligt door broederlijke liefde en wederkerige samenwerking.
In dit vredelievende toekomstbeeld van een harmonisch naast elkaar leven van alle volkeren wil de Kerk aan ieder volk de plaats geven die het toekomt. De Kerk immers, die steeds met liefdevolle belangstelling de gebeurtenissen in Uw vaderland volgt, sprak reeds vroeger bij monde van Onze onmiddellijke Voorganger de oprechte wens uit, "dat men ten volle zou erkennen de rechtmatige verlangens en rechten van een volk, dat het grootste ter wereld is, een volk met een oude cultuur dat tijden van grote bloei gekend heeft en bestemd is voor een grote toekomst, als het de weg van gerechtigheid en eer blijft volgen"
Paus Pius XI, Boodschap, Tot de apostolische delegaat voor China (1 aug 1928)
Meer nog, Wij hebben vernomen dat er reeds een aanzienlijk aantal van deze wederrechtelijke verkiezingen hebben plaats gehad, en dat men bovendien, ondanks een duidelijke en ernstige waarschuwing. welke de H. Stoel gericht heeft tot de belanghebbenden, zelfs aan sommige geestelijken de bisschopswijding heeft durven toedienen.
Tegenover zulke ernstige aanslagen tegen de discipline en eenheid van de Kerk, is het Onze dwingende plicht allen eraan te herinneren dat de leer en de grondbeginselen, die de instelling van de door onze Heer Jesus Christus goddelijk gestichte gemeenschap regelen, geheel anders zijn.
De bepalingen van het Wetboek
Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917) stellen klaar en uitdrukkelijk vast, dat het uitsluitend aan de H. Stoel toekomt om te oordelen over de geschiktheid van een priester om de bisschoppelijke waardigheid en zending te ontvangen Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 331. sect. 3 en dat het de Paus van Rome toekomt vrij de Bisschoppen te benoemen. Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 329. sect. 2 En zelfs wanneer, zoals in bepaalde gevallen voorkomt, aan andere personen of groepen van personen wordt toegestaan om zich op enigerlei wijze te mengen in de keuze van een kandidaat voor het bisschopsambt, dan is zulks slechts wettig krachtens een uitdrukkelijke en bijzondere toestemming, door de H. Stoel gegeven aan zeer bepaalde personen of groepen van personen, op voorwaarden en onder omstandigheden. die nauwkeurig omschreven zijn.
Hieruit volgt dat Bisschoppen, wier benoeming niet door de H. Stoel is gedaan noch bekrachtigd, maar die zelfs zijn gekozen en geconsacreerd in strijd met Zijn uitdrukkelijke bepalingen, geen enkel leergezag noch rechtsmacht bezitten; want de rechtsmacht kunnen de bisschoppen slechts ontvangen door tussenkomst van de Paus van Rome, zoals Wij U nadrukkelijk hebben voorgehouden in Onze Encycliek "
Paus Pius XII - Encycliek
Mystici Corporis Christi
Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus
(29 juni 1943)": "De bisschoppen...... voor zover het hun eigen bisdom betreft, weiden en besturen ieder van hen als een ware Herder, in de naam van Christus, de kudde die hun is toegewezen. Toch zijn zij in hun bestuur niet tenvolle onafhankelijk, maar zij zijn onderworpen aan het wettig gezag van de Paus van Rome, en als zij in het bezit zijn van de gewone jurisdictiemacht, dan is hun deze macht rechtstreeks gegeven door de Paus".
Paus Pius XII, Encycliek, Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus, Mystici Corporis Christi (29 juni 1943), 41
Deze leerstelling hebben Wij in herinnering gebracht in de voor U bestemde Encycliek "
Paus Pius XII - Encycliek
Ad Sinarum Gentem
Over de supranationaliteit van de Kerk - Tot Bisschoppen, de gehele clerus en het volk van China (7 oktober 1954)": "De jurisdictiemacht, welke door het goddelijk recht rechtstreeks aan de Paus verleend is, ontlenen de bisschoppen aan hetzelfde recht, doch alleen via de Opvolger van de H. Petrus, jegens wien niet alleen de gelovigen, maar ook alle bisschoppen eerbied en gehoorzaamheid verschuldigd zijn, en met wien zij in eenheid verbonden moeten blijven".
Paus Pius XII, Encycliek, Over de supranationaliteit van de Kerk - Tot Bisschoppen, de gehele clerus en het volk van China, Ad Sinarum Gentem (7 okt 1954)
Men denke in dit verband aan de ernstige waarschuwing van de Goddelijke Meester: "Wie niet door de deur, maar op een andere manier, de schaapskooi binnengaat, is een dief en een rover" (
Joh. 10, 1): de schapen herkennen de stem van hun ware herder, "maar zij volgen niet een vreemdeling; zij vluchten zelfs van hem weg, omdat zij de stem van vreemdelingen niet kennen" (
Joh. 10, 4-5).
Helaas weten Wij dat de rebellen zich beroepen op de praktijk die in vroeger eeuwen gevolgd werd, om hun machtsmisbruik te rechtvaardigen; maar iedereen ziet wat er van de kerkelijke discipline terecht zou komen, als het iemand, onverschillig wie, geoorloofd zou zijn om in een of andere kwestie terug te grijpen op bepalingen die niet meer van kracht zijn, omdat de hoogste kerkelijke autoriteiten al lang anders hebben bepaald. Meer nog, het feit dat zij daarvoor een beroep doen op een anders luidende maatregel is geen verontschuldiging voor hun daden, maar is veeleer een bewijs dat zij de bedoeling hebben om zich met opzet te onttrekken aan de thans van kracht zijnde bepalingen, de enige die zij moeten onderhouden.
Men kent immers de plechtige verklaring van het Vaticaans Concilie: "Ons beroepend op de duidelijke getuigenissen van de H. Schrift en in volledige overeenstemming met de nauwkeurige en uitdrukkelijke besluiten, hetzij van Onze Voorgangers - de Pausen van Rome - hetzij van de algemene Concilies, hernieuwen Wij de uitspraak van het algemeen Concilie van Florence, volgens welke alle gelovigen moeten geloven, dat de H. Apostolische Stoel en de Paus van Rome in heel de wereld het primaatschap uitoefenen; dat dezelfde Paus van Rome de opvolger is van de H. Petrus, Prins der Apostelen, de ware Plaatsbekleder van Christus, het hoofd van de gehele Kerk, de Vader en de Leraar der christenen; dat in de persoon van de H. Petrus aan hem door Onze Heer Jezus Christus is toevertrouwd de volmacht om de Algemene Kerk te weiden, te beheren en te besturen ... ".
"Wij leren en verklaren dan ook dat de Kerk van Rome krachtens goddelijke beschikking ook de gewone macht van het primaatschap heeft over alle andere kerken, en dat deze jurisdictiemacht van de Paus van Rome, die zuiver bisschoppelijk is, rechtstreeks is; en dat de herders en gelovigen, van elke ritus en waardigheid, zowel ieder afzonderlijk als allen tesamen, gehouden zijn tot de plicht van hiërarchische onderdanigheid en ware gehoorzaamheid aan Haar, niet alleen in zaken van geloof of zeden, maar ook in die welke betrekking hebben op de tucht en het bestuur van de Kerk, die over geheel de wereld verbreid is, zodat de eenheid van belijdenis en geloof met de Paus van Rome aldus behouden blijft en de Kerk van Christus één kudde onder één opperste herder is. Aldus is de leer van de katholieke waarheid, waarvan niemand zich verwijderen kan zonder het geloof en het eeuwig heil te verliezen". 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870), 16-26
Allereerst is het duidelijk, dat men niet voorziet in de geestelijke behoeften van de gelovigen door de wetten van de Kerk te schenden. In de tweede plaats, gaat het niet - zoals men het wil doen voorkomen - om vacante bisdommen, maar dikwijls om bisschoppelijke zetels waarvan de rechtmatige titularissen zijn verdreven of zuchten in gevangenschap, of die op allerlei manieren verhinderd worden om vrij hun jurisdictie uit te oefenen; bisdommen waar men bovendien de priesters die door de wettige Herders - volgens de voorschriften van het canoniek recht en de speciale instructies, die zij van de H. Stoel ontvangen hebben - waren aangewezen om hen bij het bestuur van het bisdom te vervangen, eveneens heeft gevangen gezet, verdreven of op een of andere manier terzijde geschoven.
In hun aanmatiging gaan zij zover, dat men deze allerdroevigste stand van zaken, die het resultaat is van een nauwkeurig berekend plan van de vervolgers van de Kerk, wil ten laste leggen aan de H. Stoel zelf; welnu iedereen weet dat de H. Stoel, die verhinderd wordt om vrije en betrouwbare verbindingen te onderhouden met de Chinese bisdommen, in de onmogelijkheid heeft verkeerd en nog verkeert om telkens als dat nodig is zich de inlichtingen te verschaffen, welke bij de keuze van kandidaten, die geschikt zijn voor de bisschoppelijke waardigheid, voor Uw land zowel als voor ieder ander land onontbeerlijk zijn.
Eerbiedwaardige Broeders en dierbare zonen!
Tot nu toe hebben Wij U blijk gegeven van Onze grote bezorgdheid omwille van de dwalingen welke men bij U ingang tracht te doen vinden, en van de verdeeldheid die men schept, opdat U, voorgelicht en gesteund door het onderricht van de gemeenschappelijke Vader, onwankelbaar trouw zult kunnen blijven aan het geloof, dat ons allen verenigt en zalig maakt.
Thans echter willen Wij U zeggen, met een hart dat brandt van liefde voor U, hoezeer Wij Ons U nabij voelen. Uw lichamelijk- en Uw zielelijden, en vooral het lijden dat de heldhaftige getuigen van Christus - onder wie zich verscheidene van Onze Eerbiedwaardige Broeders in het Episcopaat bevinden - te verduren hebben, dragen Wij in ons hart en iedere dag dragen Wij het op, te samen met de gebeden en het lijden van geheel de Kerk, op het altaar van onze Goddelijke Verlosser.
Hij ziet Uw lijden en Uw smarten; en bovenal neemt Hij het inwendige lijden en de heimelijke tranen in ontvangst welke velen van U - herders, priesters, kloosterlingen en eenvoudige gelovigen - in het verborgene vergieten als zij zien de pogingen van hen, die verwoesting zouden willen zaaien in Uw katholieke gemeenschappen. Deze tranen en dit lijden zullen tegelijk met het bloed en het lijden van de martelaren van verleden en heden, het kostbare onderpand zijn van de herrijzenis der Kerk in Uw vaderland, wanneer dank zij de machtige tussenkomst van de H. Maagd, Koningin van China, gelukkiger dagen weer opnieuw zullen aanbreken.