H. Paus Johannes Paulus II - 5 oktober 1995
Dames en heren!
Staande op de drempel van een nieuw millennium, zijn wij getuige van een buitengewone en zich wereldwijd snel voltrekkende uitbreiding van die zoektocht naar vrijheid, die altijd een van de grote drijvende krachten is geweest in de geschiedenis van de mens. Dit verschijnsel beperkt zich niet slechts tot een klein deel van de wereld en is niet slechts een uiting van één enkele cultuur. Integendeel, in elke uithoek van de wereld hebben mannen en vrouwen zich, ook onder dreiging van geweld, omwille van de vrijheid blootgesteld aan gevaren en geëist, dat hun in het maatschappelijke, politieke en economische leven een plaats zou worden toegekend, die past bij hun waardigheid als vrij individu. Dit universele streven naar vrijheid is waarlijk een van de meest typerende kenmerken van onze tijd.
Bij mijn vorige bezoek aan de Verenigde Naties, op 2 oktober 1979, had ik de gelegenheid te benadrukken, dat dit streven naar vrijheid in onze tijd haar fundament vindt in die algemene rechten, die de mens geniet op grond van het simpele feit van zijn menszijn. Juist de geconstateerde barbarij, gericht tegen de menselijke waardigheid, heeft de Verenigde Naties ertoe gebracht, nauwelijks drie jaar na de oprichting de 'Universele Verklaring van de Rechten van de Mens' te formuleren, die nog altijd een van de hoogste uitingen van het menselijk geweten van onze tijd is. In Azië en in Afrika, in Amerika, in Oceanië en in Europa hebben overtuigde en moedige mannen en vrouwen zich op deze verklaring beroepen, om hun eis tot een intensievere deelname aan het maatschappelijk leven kracht bij te zetten.