H. Paus Johannes Paulus II - 8 december 2004
Aan het begin van het nieuwe jaar, richt ik mij opnieuw tot de regeringsleiders en tot alle mannen en vrouwen van goede wil die de noodzaak erkennen om te werken aan vrede in de wereld. Als thema voor de Wereldvredesdag van 2005 heb ik gekozen voor de woorden van Paulus in zijn brief aan de Romeinen: "Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede" (Rom. 12, 21). Het kwade wordt nooit overwonnen door het kwade; als die weg eenmaal wordt ingeslagen, wordt het kwade niet verslagen, maar zal men juist door het kwade verslagen worden.
De grote apostel brengt hier een fundamentele waarheid naar voren: vrede is het resultaat van een lange en veeleisende strijd die alleen te winnen is wanneer het kwade wordt overwonnen door het goede. Als we denken aan de tragische taferelen van de gewelddadige broedermoorden en conflicten in verschillende delen van de wereld en het onuitsprekelijke lijden en onrecht dat hierdoor wordt veroorzaakt, dan is de enige werkelijk constructieve optie, zoals Paulus aangeeft, om het kwaad te verfoeien en vast te houden aan het goede Vgl. Rom. 12, 9 .
Vrede is een groot goed dat door het goede wordt bevorderd: het is een groot goed voor het individu, voor families, voor volken en voor de mensheid als geheel. Het is echter wel nodig om haar te onderhouden en te koesteren met beslissingen en daden die worden geïnspireerd door het goede. We zien de diepe waarheid van een andere uitspraak van Paulus: "Vergeld niemand kwaad met kwaad" (Rom. 12, 17). De enige manier om die vicieuze cirkel van kwaad met kwaad vergelden te doorbreken, is het aanvaarden van de woorden van de apostel: "Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede" (Rom. 12, 21).
De mensheid heeft vanaf het begin der tijden de tragedie van het kwaad gekend en geworsteld om de wortels ervan te begrijpen en de gevolgen ervan te verklaren. Het kwaad is niet een onpersoonlijke, deterministische kracht die in de wereld werkzaam is. Het is het resultaat van de menselijke vrijheid. De vrijheid, die de mensen onderscheidt van alle andere schepselen op aarde, vormt te allen tijde de kern van het drama van het kwaad. Het kwaad heeft altijd een naam en een gezicht: de naam en het gezicht van de mannen en vrouwen die er uit vrije wil voor hebben gekozen. De heilige Schrift leert ons dat Adam en Eva zich aan het begin van de geschiedenis verzetten tegen God en dat Abel werd gedood door Kaïn, zijn broer Vgl. Gen. 3-4 . Dat waren de eerste verkeerde keuzes, door de eeuwen heen gevolgd door ontelbare andere. Die keuzes hebben stuk voor stuk een intrinsieke morele dimensie, die verband houdt met specifieke individuele verantwoordelijkheden en de fundamentele relatie van ieder mens tot God, de ander en heel de schepping.
Het kwaad is ten diepste een tragische afwijzing van de eisen van de liefde. In dit verband schreef Augustinus dat "twee liefdes twee steden hebben gesticht: de eigenliefde, die leidt tot verachting van God, heeft de aardse stad gebouwd; de liefde voor God, die leidt tot verachting van het zelf, heeft de hemelse stad gebouwd" (De civitate Dei, XIV, 28). Het moreel goede daarentegen komt voort uit de liefde, manifesteert zich als liefde en is gericht op de liefde. Dit alles is in het bijzonder voor christenen duidelijk, die weten dat zij, omdat ze deel uitmaken van het ene mystieke Lichaam van Christus, niet alleen in een bijzondere relatie staan tot de Heer maar ook tot hun broeders en zusters. De innerlijke logica van de christelijke liefde, die in het evangelie de bron van het moreel goede is, leidt zelfs tot liefde voor de vijand: "Als uw vijand honger heeft, geef hem dan te eten. Als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken" (Rom. 12, 20).
Als we kijken naar de huidige toestand in de wereld, moeten we wel vaststellen hoe onrustbarend wijdverbreid verschillende sociale en politieke uitingen van het kwaad zich voordoen: van sociale wanorde tot anarchie en oorlog, van onrecht tot gewelddadigheden en moord. Om een weg te vinden tussen de conflicterende eisen van goed en kwaad, is het dringend nodig dat de menselijke familie het gemeenschappelijke eifgoed van morele waarden dat ons door God zelf gegeven is, bewaart en respecteert. Om die reden spoort Paulus allen die vastbesloten zijn om het kwade door het goede te overwinnen, aan om edelmoedig en onbaatzuchtig te zijn in de bevordering van grootmoedigheid en vrede Vgl. Rom. 12, 17-21 .
Tien jaar geleden verwees ik in een toespraak tot de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de noodzaak van een vereende inzet voor de vrede, naar de "grammatica" van de universele morele wet, H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, De mensheid heeft moed nodig voor de toekomst, Voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de wereldorganisatie (5 okt 1995), 3 waarop de Kerk zich in verschillende uitspraken op dit gebied beroept. Deze wet verenigt de mensen, ondanks hun verschillende culturen, door hen gemeenschappelijke waarden en beginselen in te geven, en staat zelf onveranderlijk vast: "ze blijft bestaan te midden van de stroom van ideeën en zeden en ze steunt de voortgang ervan .... Zelfs als men ze tot in haar principes ontkent, dan nog kan men de natuurwet zelf niet vernietigen of wegnemen uit het hart van de mensen. Zij duikt steeds weer op in het leven van afzonderlijke personen en gemeenschappen. " Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1958
Deze gemeenschappelijke grammatica van de morele wet vergt een steeds grotere betrokkenheid en verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het leven van mensen en van volken wordt gerespecteerd en verbeterd. In dat licht moet al het kwaad van sociale en politieke aard dat de wereld teistert, met name wanneer het wordt veroorzaakt door uitbraken van geweld, krachtig worden veroordeeld. Ik denk onmiddellijk aan het geliefde werelddeel Afrika, waar de conflicten, die al miljoenen slachtoffers hebben geëist, nog altijd voortduren. Of de gevaarlijke situatie in Palestina, het land van Jezus, waar het weefsel van onderling begrip, verscheurd door een conflict dat dagelijks gevoed wordt door gewelddadigheden en represailles, nog niet in gerechtigheid en waardigheid kan worden hersteld. En wat te zeggen van het verontrustende fenomeen van het terroristische geweld, dat heel de wereld naar een toekomst van angst en leed lijkt te voeren? En tot slot, hoe kunnen we anders dan met grote treurigheid denken aan het drama dat zich ontvouwt in Irak en dat geleid heeft tot tragische toestanden van onzekerheid en onveiligheid voor iedereen?
Om het grote goed van de vrede te bereiken, moet men duidelijk en welbewust erkennen dat geweld een onaanvaardbaar kwaad is en dat het problemen nooit oplost. "Geweld is een leugen, want het gaat in tegen de waarheid van ons geloof, de waarheid van onze menselijkheid. Geweld vernietigt wat het zegt te verdedigen: de waardigheid, het leven en de vrijheid van mensen." H. Paus Johannes Paulus II, Homilie, In Drogheda, Ierland, Keer terug van de weg van het geweld (29 sept 1979), 9 Wat nodig is, is een grote inspanning om het geweten van mensen te vormen en om de jonge generatie op te voeden in het goede door het integrale en broederlijke humanisme hoog te houden dat de Kerk verkondigt en bevordert. Dat is de grondslag voor een sociale, economische en politieke orde waarin respect heerst voor de waardigheid, vrijheid en fundamentele rechten van ieder mens.
De vrede bevorderen door het kwade te overwinnen door het goede, dat vereist een zorgvuldige beschouwing van het algemeen welzijn 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 26. Het algemeen welzijn wordt in brede krlng opgevat als "het totaal van die sociale voorwaarden waardoor zowel groepen als enkelingen hun eigen volmaaktheid vollediger en vlugger kunnen bereiken" en de sociale en politieke implicaties daarvan. Wanneer het algemeen welzijn op alle niveaus wordt bevorderd, wordt de vrede bevorderd. Kan een mens ooit volledige vervulling vinden zonder zijn sociale natuur te erkennen, dat wil zeggen, zijn 'zijn met en voor anderen'? Het algemeen welzijn is nauw met hem verbonden. Het houdt nauw verband met iedere uitingsvorm van zijn sociale natuur: de familie, groepen, verenigingen, steden, regio's, landen en de gemeenschap van volken en naties. Ieder mens is op enigerlei wijze geroepen om zich in te zetten voor het algemeen welzijn, voortdurend bedacht op het belang van anderen alsof het zijn eigen belang was. Deze verantwoordelijkheid geldt in het bijzonder de politieke autoriteiten op alle niveaus, aangezien zij geroepen zijn om dat samenstel van sociale voorwaarden te scheppen dat de mensen in staat stelt tot en aanmoedigt in de integrale ontwikkeling van hun eigen persoon. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961)
Het algemeen welzijn eist daarom respect voor en de integrale bevordering van de mens en zijn fundamentele rechten, evenals respect voor en bevordering van de rechten van volken op universeel vlak. In dit verband merkte het Tweede Vaticaans Concilie op dat "uit de onderlinge afhankelijkheid, die met de dag groter wordt en zich over de gehele wereld uitstrekt, volgt, dat het algemeen welzijn heden steeds meer algemeen wordt en dus rechten en plichten insluit die op de gehele mensheid betrekking hebben". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 26 Het belang van de mensheid als geheel, inclusief de toekomstige generaties, vraagt om werkelijke internationale samenwerking, waaraan ieder land zijn bijdrage moet leveren.
In bepaalde beperkte visies op de mensheid wordt het algemeen welzijn vaak voorgesteld als een puur sociaaleconomische staat van welzijn die iedere transcendente dimensie mist, waarmee het meteen van zijn diepste betekenis wordt ontdaan. Het algemeen welzijn heeft juist wel een transcendente dimensie, want God is het uiteindelijke doel van zijn schepselen. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961) Christenen weten dat Jezus volledig licht geworpen heeft op de vraag hoe het ware algemeen welzijn van de mensheid kan worden bereikt. De geschiedenis beweegt zich naar Christus toe en vindt in Hem haar culminatiepunt: vanwege Christus, door Christus en voor Christus kan iedere menselijke realiteit tot volledige vervulling in God worden gebracht.
Aangezien het belang van de vrede nauw verbonden is met de ontwikkeling van alle volken, moeten de ethische eisen voor het gebruik van de aardse goederen altijd in acht worden genomen. Het Tweede Vaticaans Concilie herinnerde ons er terecht aan dat "God de aarde met alles wat daarin is, heeft bestemd voor het gebruik van alle mensen en volkeren, zodat de geschapen goederen in een billijke verdeling aan allen moeten toekomen, onder de schutse van de rechtvaardigheid, vergezeld van de liefde". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 69
Als lid van de menselijke familie wordt ieder mens als het ware een burger van de wereld, met de daaruit voortvloeiende plichten en rechten, aangezien alle mensen verenigd zijn door een gemeenschappelijke oorsprong en dezelfde hoogste bestemming. Alleen al door het feit van de conceptie bezit een kind bepaalde rechten en verdient hij zorg en aandacht; en iemand heeft de plicht om die te verschaffen. De veroordeling van racisme, de bescherming van minderjarigen, het bieden van hulp aan ontheemden en vluchtelingen en het mobiliseren van internationale solidariteit met alle mensen in nood vormen niets anders dan consistente toepassingen van het principe van het wereldburgerschap.
Het grote goed van de vrede moet in deze tijd in nauw verband worden gezien met het nieuwe goede dat voortkomt uit de vooruitgang in wetenschap en technologie. Ook dat moet, in toepassing van de universele bestemming van de aardse goederen, ten dienste worden gesteld van de fundamentele behoeften van de mensheid. De juiste initiatieven op internationaal niveau kunnen leiden tot een volledige praktische verwezenlijking van het principe van de universele bestemming van de goederen, door allen - individuele personen en volken - de basisvoorwaarden te garanderen om te delen in de ontwikkeling. Dit wordt mogelijk zodra een einde wordt gemaakt aan de barrières en monopolieposities waardoor veel volken worden gemarginaliseerd. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 35
Het belang van de vrede zal beter gewaarborgd worden als de internationale gemeenschap meer verantwoordelijkheid neemt voor wat algemeen wordt aangeduid als de publieke goederen. Dit zijn de goederen waarvan alle burgers automatisch de vruchten plukken, zonder daar bewust voor te hebben gekozen of daar op enigerlei wijze toe bijgedragen te hebben. Dat is op nationaal niveau bijvoorbeeld het geval met zaken als het rechtsstelsel, het defensiesysteem en het netwerk van wegen en spoorwegen. In onze wereld betekent het fenomeen van de toegenomen globalisering dat steeds meer publieke goederen een mondiaal karakter krijgen, waardoor de gemeenschappelijke belangen met de dag toenemen. We hoeven maar te denken aan de strijd tegen de armoede, de bevordering van vrede en veiligheid, de zorg om de klimaatsverandering en de beheersing van ziektes. De internationale gemeenschap moet op deze belangen reageren met een breder netwerk van juridische afspraken gericht op de regulering van het gebruik van publieke goederen en geïnspireerd door universele principes van billijkheid en solidariteit.
Het principe van de universele bestemming van goederen maakt ook een effectievere benadering van het armoedeprobleem mogelijk, met name als we kijken naar de extreme armoede waarin miljoenen mensen nog altijd leven. De internationale gemeenschap heeft zich aan het begin van het nieuwe millennium ten doel gesteld om dat aantal in het jaar 2015 met de helft teruggebracht te hebben. De Kerk juicht deze doelstelling toe en nodigt iedereen die in Christus gelooft uit om in praktische zin en in alle sectoren een voorkeursliefde voor de armen aan de dag te leggen. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 42
De tragedie van de armoede blijft nauw verbonden met het vraagstuk van de buitenlandse schuld van de arme landen. Hoewel er op dit terrein significante vooruitgang is geboekt, is er nog altijd geen adequate oplossing voor dit probleem. Ik heb vijftien jaar geleden aandacht gevraagd voor het feit dat de buitenlandse schuld van de arme landen "nauw verband houdt met een reeks andere problemen, zoals buitenlandse investeringen, het goed functioneren van de grote internationale organisaties, de prijs van grondstoffen enzovoorts". Paus Johannes Paulus II, Toespraak tot de deelnemers aan de studieweek van de Pauselijke Academie van Wetenschappen (27 oktober 1989), 6, in: Insegnamenti XII/2 (1989), 1050. Recente maatregelen om de schuld terug te dringen, in hoofdzaak gericht op de behoeften van de armen, hebben de kwaliteit van de economische groei zeker verbeterd. Toch is deze groei door een aantal factoren kwantitatief gezien nog altijd onvoldoende, zeker in het licht van de millenniumdoelstellingen. Arme landen blijven gevangen in een vicieuze cirkel: een laag inkomen en een zwakke groei beperken de mogelijkheden tot sparen, en zwakke investeringen en een inefficiënte aanwending van spaargelden zijn op hun beurt weer niet bevorderlijk voor de groei.
Aan het einde van het grote Jubileum van het jaar 2000 sprak ik in mijn apostolische Brief H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Novo millennio ineunte
Een nieuw millennium
(6 januari 2001) over de dringende behoefte aan nieuwe vindingrijkheid in de naastenliefde, Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Een nieuw millennium, Novo millennio ineunte (6 jan 2001), 50 om het evangelie van de hoop in de wereld te verspreiden. Deze behoefte is duidelijk zichtbaar als we kijken naar de vele moeilijke problemen die de ontwikkeling in Afrika in de weg staan: talloze gewapende conflicten, wijd verbreide ziekten, verergerd door extreme armoede, en politieke instabiliteit die alom leidt tot onveiligheid. Dit is een tragische situatie die vraagt om een radicaal andere richting voor Afrika: er is behoefte aan nieuwe vormen van solidariteit op bilateraal en multilateraal niveau, door grotere vastberadenheid en betrokkenheid bij iedereen, vanuit de stellige overtuiging dat het welzijn van de volken van Afrika een essentiële voorwaarde is voor het bereiken van het universele algemeen welzijn.
Mogen de volken van Afrika de voorvechters worden van hun eigen toekomst en hun eigen culturele, civiele, sociale en economische ontwikkeling! Moge Afrika niet langer alleen hulp ontvangen, maar een verantwoordelijk medespeler worden in een overtuigd en productief gemeenschappelijk verband. Om dit doel te berei- ken is een nieuwe politieke cultuur nodig, vooral op het terrein van de internationale samenwerking. Ik wil nogmaals stellen dat het niet nakomen van beloften op het gebied van publieke ontwikkelingshulp, de nog altijd onopgeloste vraag van de zware buitenlandse schuldenlast van Afrikaanse landen en het feit dat er in de internationale handelsbetrekkingen geen bijzondere consideratie voor deze landen is, allemaal ernstige obstakels voor de vrede vormen die dringend dienen te worden aangepakt en opgelost. Een beslissende voorwaarde voor het bereiken van vrede in de wereld is meer dan ooit de erkenning van de onderlinge afhankelijkheid tussen de rijke en arme landen, zodat "de ontwikkeling ofwel gemeengoed wordt voor alle delen van de wereld ofwel een proces van achteruitgang ondergaat ook in de streken die gekenmerkt zijn door een voortdurende vooruitgang". H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 17
Geconfronteerd met de vele tragische situaties in de wereld, belijden christenen in nederig vertrouwen dat alleen God mensen en volken kan helpen om het kwade te overwinnen en het goede te bereiken. Door zijn dood en verrijzenis heeft Christus ons bevrijd en vrijgekocht "en de prijs is betaald" (1 Kor. 6, 20)(1 Kor. 7, 23), en daarmee de verlossing van allen bewerkstelligd. Met zijn hulp kan iedereen het kwade overwinnen door het goede.
Vanuit de zekerheid dat het kwaad niet zal zegevieren, koesteren christenen een onwankelbare hoop die hen steunt in hun inspanningen om gerechtigheid en vrede te bevorderen. Ondanks de persoonlijke en sociale zonden die al het menselijk handelen eigen zijn, geeft de hoop voortdurend een nieuwe impuls om zich in te zetten voor gerechtigheid en vrede, en een vast vertrouwen in de mogelijkheid om een betere wereld te bouwen. Hoewel "het geheim van de wetteloosheid" (2 Tes. 2, 7) in de wereld aanwezig en werkzaam is, moeten wij niet vergeten dat de verloste mensheid in staat is om dat te weerstaan. Iedere gelovige, geschapen naar God beeld en bevrijd door Christus, die zich "in zekere zin met iedere mens heeft verenigd", 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22 kan meewerken aan de zegeviering van het goede. Het werk van "de geest van de Heer vervult het aardrijk" (vgl. W 1,7). Christenen, en met name de lekengelovigen, moeten "deze hoop nu niet in hun binnenste boezem verbergen, maar er ook in de structuren van het leven in de wereld uitdrukking aan geven door voortdurende bekering en door strijd 'tegen de Wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de boze geesten' (Ef. 6, 12)." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 35
Geen man of vrouw van goede wil kan zich onttrekken aan de strijd om het kwade te overwinnen door het goede. Deze strijd kan alleen effectief gestreden worden met de wapens van de liefde. Wanneer het goede het kwade overwint, heerst de liefde en waar liefde heerst, heerst vrede. Dat is de leer van het evangelie, die door het Tweede Vaticaans Concilie wordt herhaald: "de fundamentele wet van de menselijke volmaaktheid, en dus van de omvorming van de wereld, is het nieuwe gebod van de liefde." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 38
Hetzelfde geldt op sociaal en politiek terrein. Paus Leo XIII schreef in dit verband dat zij die tot taak hebben in de betrekkingen tussen de volken de vrede te bewaren, in zichzelf en anderen een naastenliefde brandend moeten houden die "de meesteres en koningin van alle deugden" is. Paus Leo XIII, Encycliek, Over kapitaal en arbeid, Rerum Novarum (15 mei 1891), 143 vgl. Paus Benedictus XV, Encycliek Pacem Dei (23 mei 1920): in AAS (1920), 219 Christenen moeten overtuigde getuigen van deze waarheid zijn. Zij moeten door hun leven laten zien dat liefde de enige kracht is die in staat is mensen en samenlevingen vervulling te schenken, de enige kracht die in staat is om de loop van de geschiedenis in de richting van goedheid en vrede te leiden.
Mogen de zonen en dochters van de Kerk in dit jaar, dat gewijd is aan de Eucharistie, in het hoogste sacrament van de liefde de bron van alle gemeenschap vinden: gemeenschap met Jezus de Verlosser en in Hem met ieder mens. Door de dood en verrijzenis van Christus, die op sacramentele wijze tegenwoordig wordt gesteld in iedere viering van de Eucharistie, worden wij verlost van het kwaad en in staat gesteld om het goede te doen. Door het nieuwe leven dat Christus ons heeft geschonken, kunnen wij elkaar zien als broeders en zusters, ondanks alle verschillen in taal, nationaliteit en cultuur. Kortom, door het ene brood en de ene beker te delen, komen wij tot het besef dat wij 'Gods familie' zijn en dat wij met elkaar onze eigen, effectieve bijdrage kunnen leveren aan een wereld die haar grondslag heeft in de waarden van gerechtigheid, vrijheid en vrede.
Vanuit het Vaticaan, 8 december 2004.
Johannes Paulus II