26 oktober 2004
Het optreden van de staat en van andere publieke instellingen moet in overeenstemming zijn met het beginsel van de subsidiariteit en moet gunstige voorwaarden scheppen voor een vrije uitoefening van de economische activiteit. Dit optreden moet ook geïnspireerd zijn door het solidariteitsprincipe en moet ook bepaalde grenzen stellen aan de autonomie van de partijen ter verdediging van de zwaksten Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 15. Solidariteit zonder subsidiariteit kan immers gemakkelijk degenereren tot een "bijstandsstaat", terwijl subsidiariteit zonder solidariteit het risico loopt om voeding te geven aan vormen van regionalistisch egoïsme. Om deze twee fundamentele principes te respecteren, mag de tussenkomst van de staat in de economische sfeer invasief noch onvoldoende zijn en zij moet aangepast zijn aan de reële noden van de maatschappij. "De staat heeft de plicht om de activiteiten van de ondernemingen te ondersteunen en om voorwaarden te scheppen die de werkgelegenheid verzekeren en haar stimuleren waar zij onvoldoende blijkt te zijn, of haar ondersteunen in crisismomenten. De staat heeft verder het recht om in te grijpen als bijzondere monopoliesituaties hinderpalen of belemmeringen scheppen voor de ontwikkeling. Maar behalve deze taken van harmonisatie en leiding van de ontwikkeling kan hij ook taken van aanvulling in uitzonderlijke situaties vervullen" H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 48 Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2431.
De staat heeft de fundamentele plicht in economische aangelegenheden om een geschikt juridische kader te bepalen om de economische betrekkingen te regelen, om zo "de eerste voorwaarden voor een vrije economie te waarborgen, die een zekere gelijkheid tussen de partijen veronderstelt, zodanig dat niet één daarvan zoveel machtiger is dan de andere dat zij haar praktisch tot slavernij kan brengen" H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 15. Economische activiteit, vooral in de context van een vrije markt, kan zich niet ontplooien in een institutioneel, juridisch en politiek vacuüm: "zij veronderstelt integendeel zekerheid omtrent de waarborgen voor de individuele vrijheid en eigendom, alsmede een vaste munt en efficiënte openbare diensten" H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 48 Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2431. Opdat hij zijn taak zou kunnen vervullen, moet de staat een geschikte wetgeving invoeren; tevens moet hij oordeelkundig de sociale en economische politiek sturen opdat hij niet als plichtverzaker verkeerdelijk betrokken geraakt in de verschillende marktactiviteiten, waarvan de uitvoering vrij is en moet blijven van autoritaire - of erger nog, totalitaire - superstructuren en inperkingen.
De markt en de staat moeten in samenspraak met elkaar handelen en elkaar aanvullen. In feite kan de vrije markt alleen een weldadige invloed uitoefenen op het algemeen publiek wanneer hij omkaderd wordt door een staat die zo is georganiseerd dat hij de economische ontwikkeling bepaalt en richting geeft door billijke en transparante regels te doen respecteren, en ook door rechtstreeks - maar dan alleen voor een strikt noodzakelijke periode Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 48 - te interveniëren wanneer de markt niet in staat is om de gewenste efficiëntie te bereiken en wanneer de realisatie van het principe van herverdeling in het geding is. Er zijn bepaalde sectoren waarin de markt, gebruik makend van de mechanismen waarover hij beschikt, niet in staat is om een billijke verdeling van de goederen en diensten, die essentieel zijn voor de menselijke groei van de burgers, te verzekeren. In dergelijke gevallen is de complementariteit van de staat en de markt meer dan ooit nodig.
De staat kan burgers en bedrijven aanmoedigen om het algemeen welzijn te bevorderen door een economische politiek te voeren die de deelname van alle burgers aan de productieactiviteit stimuleert. Het respect voor het subsidiariteitsbeginsel moet de publieke autoriteiten aansporen om te zoeken naar voorwaarden die de ontwikkeling van de individuele vermogens tot initiatief, autonomie en persoonlijke verantwoordelijkheid van de burgers aanzwengelt en waarbij de publieke autoriteiten zich onthouden van elke tussenkomst die de ondernemingskrachten onrechtmatig zou conditioneren.
Met het oog op het algemeen welzijn moet men steeds met een onvermoeibare vastberadenheid streven naar een juist evenwicht tussen de private vrijheid en de publieke actie, die begrepen wordt zowel als directe interventie in de economie als activiteit ter ondersteuning van de economische ontwikkeling. In elk geval moet de publieke interventie billijk, rationeel en doelmatig worden uitgevoerd, zonder het optreden van individuen te substitueren, wat strijdig zou zijn met hun recht op vrij economisch initiatief. In dergelijke gevallen wordt de staat schadelijk voor de maatschappij: een te omvangrijke directe interventie eindigt met het ontnemen van de verantwoordelijkheid van de burgers en veroorzaakt een buitensporige groei in openbare instellingen die meer geleid wordt door een bureaucratische logica dan door de wil om te voorzien in de behoeften van de personen Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 48.
De belastinginkomsten en de publieke uitgaven zijn van cruciaal economisch belang voor elke burgerlijke en politieke gemeenschap. Het doel dat moet worden nagestreefd is een publieke financiering die in staat is om zelf een instrument van ontwikkeling en solidariteit te worden. Een billijke, efficiënte en doeltreffende publieke financiering veroorzaakt zeer positieve gevolgen voor de economie, omdat zij de groei van de werkgelegenheid stimuleert, bedrijven en initiatieven zonder winstoogmerk ondersteunt en helpt om de geloofwaardigheid van de staat als waarborg voor systemen van sociale zekerheid en bescherming te vergroten, die boven alles gericht zijn op de bescherming van de zwakste leden van de maatschappij.
Publieke financiën zijn gericht op het algemeen welzijn wanneer bepaalde fundamentele principes worden gerespecteerd: het betalen van belastingen Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 30 als een deel van de solidariteitsplicht; een redelijke en eerlijke heffing van de belastingen Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961), 132-133; gestrengheid en integriteit bij het beheren en verdelen van de publieke inkomsten Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het goddeloze communisme, Divini Redemptoris (19 mrt 1937), 31-32. Bij de verdeling van de middelen moeten de publieke financiën conform zijn aan de principes van solidariteit, billijkheid en het naar waarde schatten van talenten en zij moeten ook een grote aandacht besteden aan de gezinnen door aan hen een adequaat gedeelte van de middelen te besteden. Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Op het Hoogfeest van Pinksteren ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van Rerum Novarum, La Solennità (1 juni 1941) Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 49 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de taken van het christelijk gezin in de wereld van deze tijd, Familiaris Consortio (22 nov 1981), 45