
Paus Franciscus - 27 maart 2020
"Tegen het vallen van de avond" (Mc. 4, 35). Zo begint de passage uit het Evangelie dat we zojuist hebben gehoord. Vgl. Mc. 4, 35-41 Wekenlang al lijkt het erop dat het avond is geworden. Dichte duisternis heeft zich over onze pleinen, straten en steden gelegd; ze is ons leven gaan overheersen, ze vult alles met een oorverdovende stilte en een desolate leegte, die alles verlamt wanneer ze voorbijtrekt: je kunt het voelen in de lucht, je kunt het voelen in de gebaren, de blikken zeggen het. We zijn bang en voelen ons verloren. Net als de leerlingen van het Evangelie werden we opgeschrikt door een onverwachte, hevige storm. We realiseerden ons dat we allemaal in hetzelfde schuitje zitten, allemaal fragiel en gedesoriënteerd, maar tegelijkertijd belangrijk en noodzakelijk, want allen zijn we geroepen om samen te roeien, allen moeten we elkaar bijstaan. In deze boot... zitten we allemaal. Zoals de leerlingen, die als uit één mond en vol angst roepen: "Wij vergaan" (Mc. 4, 38), zo hebben ook wij ons gerealiseerd dat wij niet ieder voor zich, maar slechts samen verder kunnen gaan.