H. Paus Paulus VI - 30 juni 1968
Eerbiedwaardige broeders, geliefde zonen en dochters,
Zo komt er dan, met deze plechtige liturgieviering, een einde aan het 19e eeuwfeest van de marteldood van de heilige apostelen Petrus en Paulus. Zo vindt het 'jaar van het geloof' zijn bekroning. Met dit jaar wilden wij Petrus en Paulus herdenken, tot getuigenis van ons onwrikbaar voornemen trouw te blijven aan wat zij ons hebben doorgegeven: het geloof dat ons is toevertrouwd. Vgl. 1 Tim. 6, 20 Tevens wilden wij ons gesterkt voelen in ons streven om van dat geloof degelijke levenskost te maken voor de situatie waarin de Kerk, onderweg in de wereld, zich op dit punt van haar geschiedenis bevindt.
We achten het dan ook onze plicht hier allen te danken die op onze uitnodiging zijn ingegaan. Zij hebben er samen een schitterende volheid aan gegeven: hun persoonlijke aanvaarding van Gods woord verdiept, elk in zijn eigen gemeenschap de geloofsbelijdenis hernieuwd en daarvan getuigenis afgelegd in een echt christelijk leven. Naar onze broeders in het bisschopsambt vooral, maar ook naar alle gelovigen van de heilige katholieke Kerk, gaat onze dank uit en onze zegen. Nog van een andere plicht, dunkt ons, moeten wij ons thans kwijten. Wij moeten de opdracht uitvoeren die Christus heeft gegeven aan Petrus en diens opvolgers, onder wie wij de laatste zijn in verdienste: "wij moeten onze broeders sterken in hun geloof." Vgl. Lc. 22, 32 Uiteraard beseffen wij onze menselijke zwakheid, maar toch gaan we met alle kracht die in ons is gelegd door Christus' opdracht een geloofsbelijdenis afleggen, een Credo uitspreken. Het zal geen strikt dogmatische definitie zijn, maar in wezen een herhaling van de geloofsbelijdenis van Nicea, dat onvergankelijke Credo uit de overlevering van Gods heilige Kerk, zij het enigszins uitgewerkt naar de eis van ons huidig geestesklimaat.
Hierbij houden we rekening met de geloofsverontrusting in sommige hedendaagse leefmilieus. Men ontkomt daar niet aan de invloed van de grondige Omwenteling die zich voltrekt in een wereld waar een groot aantal zekerheden in het gedrang komt of in het geding wordt gebracht. Ook katholieken laten zich blijkbaar aansteken door een koortsachtige belustheid op veranderingen en nieuwigheden. Ongetwijfeld moet de Kerk zich steeds weer inspannen Om dieper door te dringen in Gods ondoorgrondelijke geheimen, om ze in steeds aanvaardbaarder vorm voor te zetten aan geslacht op geslacht, wegens de heilzame vruchten die uit deze geheimen welig voor allen groeien. Maar terwijl men zich in het nodige onderzoek verdiept - een onafwendbare plicht -, dient men uiterst nauwlettend te waken tegen iedere aantasting van de inhoud van de christelijke leer. Anders zou men - zoals thans maar al te vaak gebeurt _ onrust en verbijstering zaaien in menig gelovig hart. Inmiddels dient er op één ding te worden gewezen: achter de waarneembare, wetenschappelijk controleerbare feiten kunnen wij, dank zij het godsgeschenk van ons verstand, de werkelijkheid zelf (datgene wat is) achterhalen en dus heel wat meer dan een louter subjectieve omschrijving van bewustzijnslagen en bewustzijnsontplooiing. Verder heeft tekstuitleg - hermeneutiek - tot doel te ,trachten, met eerbiediging van de gebezigde woorden, de betekenis te ontcijferen en uiteen te zetten die in een bepaalde tekst vervat ligt; en niet: deze betekenis naar de willekeur van eigenmachtige hypothesen op enigerlei wijze te vervormen. Tenslotte hebben wij een onbeperkt vertrouwen in de Heilige Geest, ziel van de Kerk, en in de goddelijke deugd van geloof, levenskiem van het mystieke lichaam. Wij weten, dat men van Christus' plaatsbekleder een enkel woord verwacht, en aan die verwachting komen we tegemoet in de toespraken die we met veel genoegen geregeld houden. Vandaag doet zich echter de gelegenheid voor tot een nadrukkelijker uitspraak.
Op deze sluitingsdag van het jaar van het geloof, feestdag van de heilige apostelen Petrus en Paulus, hebben we ons voorgenomen de levende God te huldigen met een geloofsbelijdenis. In Cesarea Filippi heeft Petrus eens het woord genomen uit naam van de twaalf. Daar heeft hij, boven de wirwar van menselijke opinies uit, getuigd, dat Christus de Zoon is van de levende God. Evenzo verheft vandaag Petrus' schamele opvolger, herder van de universele Kerk, zijn stem en onwankelbaar legt hij, uit naam van heel het volk van God, getuigenis af voor de goddelijke waarheid die de Kerk te verkondigen heeft gekregen aan alle volkeren.
Het ligt in ons voornemen deze geloofsbelijdenis zó compleet en expliciet te doen zijn, dat ze terdege kan voorzien in de algemene behoefte aan licht. Deze leeft niet alleen bij talloze gelovigen, maar eveneens bij alle mensen die in de wereld op zoek zijn naar waarheid, tot welke gezindte zij ook behoren.
Ter verheerlijking van de allerhoogste God en van onze Heer Jezus Christus, vol vertrouwen op de bijstand van de heilige maagd Maria en van de heilige apostelen Petrus en Paulus, met het oog op het welzijn en de opbouw van de Kerk leggen wij uit naam van alle bisschoppen en alle gelovigen de volgende geloofsbelijdenis af, in volkomen eenheid van geest met u allen, beminde broeders, geliefde zonen en dochters.