
H. Paus Paulus VI - 30 juni 1968
Wij geloven in het eeuwig leven. Wij geloven, dat, aan de overkant van dit leven, Gods volk bestaat uit de zielen van al wie sterven in Christus' genade: of ze nog in het vagevuur moeten worden gelouterd dan wel bij het verlaten van hun lichaam meteen door Jezus worden opgenomen in het paradijs, zoals ook met de goede moordenaar is gebeurd. Voorgoed zal de dood het onderspit delven op de dag van de wederopstanding, wanneer deze zielen zich weer met hun eigen lichaam zullen verenigen.
Wij geloven, dat de hemelse Kerk wordt gevormd door de talloze zielen die rond Jezus en Maria zijn verzameld in het paradijs. Daar, in de eeuwige zaligheid, zien zij God zoals Hij is. Vgl. 1 Joh. 3, 2 Vgl. Paus Benedictus XII, Constitutie, Benedictus Deus (29 jan 1336), 1 Samen met de heilige engelen zijn ook zij, in mindere of meerdere mate, betrokken bij de goddelijke heerschappij die de verheerlijkte Christus uitoefent over de wereld: zij spreken voor ons ten beste en met broederlijk medeleven komen zij onze zwakheid te hulp. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 49
Wij belijden één gemeenschap van al wie in Christus geloven: of ze nog op aarde onderweg zijn dan wel, na dit bestaan, hun loutering voltooien of reeds genieten van de eeuwige zaligheid. Allen tezamen vormen zij één Kerk en wij geloven, dat in deze gemeenschap onze gebeden altijd gehoor vinden bij God en zijn heiligen, naar het woord van Christus: Vraagt en gij zult verkrijgen. Vgl. Lc. 10, 9-10 Vgl. Joh. 16, 24 En zo, vol geloof en hoop, verwachten wij de opstanding van de doden en het leven van het komend rijk.
God die heilig, heilig, heilig is, zij altijd gezegend.
Amen.
Vanuit de Vaticaanse basiliek, 30 juni 1968.