H. Paus Paulus VI - 30 juni 1968
Wij belijden, dat Gods koninkrijk hier op aarde is begonnen in Christus' Kerk. Maar het is niet van deze wereld, die in haar huidige gedaante voorbijgaat. De ware groei van dit rijk kan men niet gelijkstellen met de vooruitgang van menselijke beschaving, wetenschap of techniek. Die groei bestaat in steeds diepgaander besef van Christus' onnaspeurlijke rijkdom; in steeds vaster verwachting van de hemelse gaven; in steeds vuriger beantwoording aan Gods liefde; in steeds ruimer uitdeling onder de mensen van genade en van heiligheid.
Juist deze godsliefde echter leidt ertoe, dat de Kerk zich voortdurend en intens bezighoudt met het echte tijdelijke welzijn van de mensen. Terwijl ze haar kinderen er steeds weer aan herinnert, dat ze hier beneden geen vaste woonplaats hebben, blijft ze erop aandringen, dat ieder naar eigen levensroeping en naar beste vermogen bijdraagt tot het welzijn van zijn 'aardse stad': zich inspant voor rechtvaardigheid, vrede en broederschap tussen de mensen onderling; gul is met bijstand voor de naasten, de armsten allereerst en de meest behoeftigen.
Het innig medeleven van Christus' bruid, de Kerk, met de noden van de mensen, met hun vreugde en verwachting, hun streven en zwoegen is niets anders dan haar hunkering om bij hen te zijn. Zo kan zij Christus' licht voor hen doen opgaan en ze allen bijeen brengen in Hem, hun enige Zaligmaker. Nooit echter mag dit medeleven inhouden, dat de Kerk zich conformeert aan de dingen van deze wereld, of dat zij verslapt in haar vurig uitzien naar de Heer en zijn eeuwig rijk.