H. Paus Johannes Paulus II - 2 december 1984
Het is nuttig nauwkeuriger de redenen te bezien die bepalen wanneer de viering van het bekeringssacrament in één van de eerste twee vormen is voorgeschreven, en wanneer het gebruik van de derde vorm is toegestaan. Op de eerste plaats is daar het motief van de trouw aan de wil van de Heer Jezus Christus, zoals de Kerk deze heeft overgeleverd, en van de gehoorzaamheid aan de wetten van de Kerk. De Synode heeft in één van haar voorstellen de onveranderlijke leer bevestigd die de Kerk uit de oudste overlevering put, evenals de wet waarmee zij deze eeuwenoude praktijk in haar wetgeving heeft vastgelegd: de persoonlijke en volledige belijdenis van de zonden samen met de eveneens persoonlijke absolutie vormt de enige gewone manier waarop een gelovige, die zich van een zware zonde bewust is, met God en de Kerk wordt verzoend. Uit deze bevestiging van de leer van de Kerk volgt duidelijk dat iedere zware zonde steeds, samen met de omstandigheden die haar bepalen,bekend moet worden in een persoonlijke belijdenis.
Bovendien is er het motief van pastorale aard. Ook al is het waar dat men, wanneer de omstandigheden aanwezig zijn die door de kerkelijke wetgeving vereist worden, gebruik kan maken van de derde vorm van viering, toch mag men daarom nog niet vergeten dat dit geen normale vorm mag worden, en dat zij alleen maar kan en mag worden aangewend "in noodgevallen", zoals de Synode opnieuw heeft onderstreept, waarbij men verplicht blijft de afzonder¬lijke zware zonden te belijden voordat men een tweede keer de algemene absolutie ontvangt. Het komt alleen aan de bisschop toe om binnen de grenzen van zijn bisdom te beoordelen of inderdaad de omstandigheden aanwezig zijn die door de kerkelijke wetgeving zijn vastgesteld met betrekking tot het gebruiken van de derde vorm. Voor hem is dit een zwaarwegende gewetensbeslissing waarbij hij zich moet houden aan de wet en de praktijk van de Kerk, en rekening moet houden met de criteria en richtlijnen zoals deze op grond van de hierboven uiteengezette leerstellige en pastorale overwegingen, met de andere leden van de bisschoppenconferentie zijn overeengekomen. Eveneens zullen altijd vanuit een echte pastorale zorg condities geschapen en gewaarborgd moeten worden, die het mogelijk maken dat het gebruik van de derde vorm ook de geestelijke vruchten oplevert waarvoor hij is ingesteld. Bovendien zal het bij wijze van uitzondering gebruiken van de derde vorm van viering nooit mogen leiden tot een geringere waardering, laat staan een afschaffing van de gewone vormen, en evenmin tot de opvatting als zou het vrij staan om in plaats van één van beide eerste vormen de derde vorm te kiezen. Het staat de herders en gelovigen immers niet vrij om uit de genoemde vormen van viering die vorm te kiezen die men het meest geschikt acht. De herders zijn verplicht het voor de gelovigen gemakkelijker te maken hun zonden volledig en persoonlijk te belijden. De gelovigen zijn daar niet slechts toe verplicht. Het is ook hun onschendbaar en onvervreemdbaar recht, en bovendien een behoefte van de ziel. Het gebruik van de derde vorm van viering legt de gelovigen echter de verplichting op alle normen in acht te nemen die de praktijk ervan regelen, met inbegrip van de wet die hun verbiedt opnieuw tot een algemene absolutie hun toevlucht te zoeken als zij niet eerst, en wel zo spoedig mogelijk, een volledige en persoonlijke belijdenis van hun zonden hebben gedaan. Over deze norm, en over de verplichting om zich eraan te houden, moeten de gelovigen vóór de absolutie door de priester worden geïnformeerd en onderricht.
Met deze nadrukkelijke verwijzing naar de leer en de wetgeving van de Kerk beoog ik in allen een levendig verantwoordelijkheidsgevoel te wekken dat ons moet leiden bij het omgaan met heilige zaken. Deze zijn, zoals bijvoorbeeld de sacramenten, niet ons eigendom, en wij mogen ze, waar het bijvoorbeeld gaat om de gewetens, niet in twijfel en verwarring laten. Beide zijn, ik herhaal het nog eens, heilige zaken, zowel de sacramenten als de gewetens. Van ons vragen ze dat wij hen in waarheid dienen.
Daarom is er een kerkelijke wetgeving.