H. Paus Johannes Paulus II - 2 december 1984
In een tijd dat de crisis zeker niet minder groot is, waag ik het me met deze aansporing aan te sluiten bij die van de eerste onder de apostelen, bij hem die als eerste de cathedra of bisschopszetel van Rome heeft bekleed, als getuige van Christus en als herder van de Kerk, en die ten overstaan van heel de wereld "de liefdesbond heeft voorgezeten". In gemeenschap met de opvolgers van de apostelen, de bisschoppen, en ondersteund door het collegiale overleg dat velen van hen, in Synode bijeengekomen, hebben gevoerd over onderwerpen en vraagstukken met betrekking tot de verzoening, heb ik u op mijn beurt, in dezelfde geest als de visser uit Galilea, willen meedelen wat hij gezegd heeft tot onze broeders in het geloof die in de tijd weliswaar ver van ons afstaan, maar in het hart ons zo nabij zijn: "Weest allen eensgezind….vergeldt geen kwaad met kwaad..…ijvert voor het goede". (1 Pt. 3, 8.9.13) En hij voegt eraan toe: "Hoeveel beter is het, zo God het wil, te lijden voor het goede dat men doet dan strafte ondergaan voor misdrijven''. (1 Pt. 3, 17) Heel deze vermaning is doortrokken van de woorden die Petrus van Jezus zelf had gehoord, en van begrippen die vervat lagen in diens "Blijde Boodschap": het nieuwe gebod van de onderlinge liefde, een intens verlangen naar en inzet voor de eenheid, de zaligspreking van de barmhartigheid en van het geduld te midden van de vervolging omwille van de gerechtigheid, het kwade vergelden met het goede, de beledigingen vergeven, de vijanden liefhebben. In zulke woorden en gedachten ligt de alleroorspronkelijkste en alles overstijgende samenvatting van de christelijke ethiek of, om het beter en dieper uit te drukken, de geestelijke leer van het Nieuwe Verbond in Jezus Christus.
Aan de Vader, die rijk is aan barmhartigheid, aan Gods Zoon die is mens geworden als onze Verlosser en Verzoener, en aan de Heilige Geest, bron van eenheid en vrede, vertrouw ik deze aansporing toe, die ik als vader en herder gegeven heb tot bekering en verzoening. De allerheiligste en aanbiddelijke Drieëenheid bewerkstellige dat het kleine zaadje dat ik nu in de vruchtbare aarde van zoveel mensenharten uitzaai, in de Kerk en in de wereld tot bloei komt.
Opdat daaruit spoedig overvloedig vrucht mag voortkomen, vraag ik u allen om samen met mij de geest te richten op het Hart van Jezus Christus, welsprekend teken van de goddelijke barmhartigheid, "zoenoffer voor onze zonden", "onze vrede en onze verzoening", Litanie van het H. Hart Vgl. 1 Joh. 2, 2 Vgl. Ef. 2, 14 Vgl. Rom. 3, 25 Vgl. Rom. 5, 11 teneinde van Hem de innerlijke impuls te ontvangen om de zonden te verafschuwen en naar God terug te keren, en in Hem de goddelijke goedheid te vinden die met liefde antwoordt op het berouw van de mens.
Ik bid u ook om samen met mij de geest te richten tot het Onbevlekt Hart van Maria, de Moeder van Jezus, in wie "de verzoening van God met de mensheid is bewerkt….., het werk van de verzoening is volbracht, omdat zij van God de volheid der genade heeft ontvangen omwille van het verlossende offer van Christus". H. Paus Johannes Paulus II, Audiëntie, Over de Onbevlekte Ontvangenis (7 dec 1983), 2 Omwille van haar goddelijk moederschap is Maria immers waarlijk "de bondgenote van God" geworden in het werk van de verzoening. H. Paus Johannes Paulus II, Audiëntie, Over de Menswording en de rol van de H. Maria daarin (4 jan 1984)
In de handen van deze Moeder, wier jawoord het begin geweest is van de "volheid der tijden" waarin door Christus de verzoening werd volbracht van de mens met God, en in haar Onbevlekt Hart, waaraan ik bij herhaling heel de door zonde verstoorde en door zoveel spanningen en conflicten verscheurde mensheid heb toevertrouwd, leg ik nu op een bijzondere manier deze intentie: dat op haar gebed de mensheid de weg van de bekering mag ontdekken en begaan, de enige weg die hen naar de volledige verzoening kan leiden.
Aan u allen, die in een geest van kerkelijke gemeenschap, in gehoorzaamheid en geloof, Vgl. Rom. 1, 5 Vgl. Rom. 16, 26 de aanwijzingen, raadgevingen en richtlijnen die in dit document vervat liggen, aanvaardt en u beijvert om ze te vertalen in een levende pastorale praktijk, verleen ik van harte de steun van mijn apostolische zegen.
Gegeven te Rome, bij de heilige Petrus,
op 2 december, de eerste zondag van de advent,
in het jaar 1984, het zevende van mijn pontificaat.
JOHANNES PAULUS II