
H. Paus Johannes Paulus II - 2 december 1984
Al in haar voorbereidingsfase, evenals daarna in meerdere ter vergadering gehouden interventies, in de werkgroepen en in haar uiteindelijke voorstellen, heeft de Synode zich rekenschap gegeven van wat dikwijls, zij het met verschillende kracht en inhoud gezegd wordt: dat het Sacrament van de Bekering in een crisis verkeert. Zij heeft die onder ogen willen zien en de aanbeveling gedaan van een zorgvuldige catechese en een niet minder zorgvuldig theologisch, historisch, psychologisch, sociologisch en juridisch onderzoek naar de bekering in het algemeen, en naar het Sacrament van de Bekering in het bijzonder. Daarmee beoogde zij de oorzaken te verduidelijken van de crisis en wegen te ontsluiten naar een zekere en duidelijke oplossing ervan ten bate van de mensheid. Van de Synode heeft de Kerk dus een duidelijke bevestiging ontvangen van haar geloof aangaande dit Sacrament, dat aan iedere Christen en aan iedere geloofsgemeenschap de zekerheid van de vergeving schenkt uit kracht van het verlossende bloed van Christus.
Het is goed dit geloof te vernieuwen en opnieuw te bevestigen, nu het zou kunnen verzwakken, iets van zijn volledigheid zou kunnen verliezen of in de onbekendheid en het stilzwijgen zou kunnen wegzakken, door de negatieve werking van de hierboven genoemde crisis. Het Sacrament van de Biecht wordt immers bedreigd, enerzijds door de verduistering van het zedelijk en godsdienstig geweten en het verzwakte zondebesef, door een misvormd begrip van bekering, en door de geringe impuls tot christelijk leven; anderzijds door de mentaliteit die intussen post gevat heeft dat men de vergeving direct van God kan verkrijgen, ja zelfs dat dat de gewone manier zou zijn, zonder gebruik te maken van het Sacrament van de Verzoening, en door een routine-achtige sacramentele praktijk, waaraan soms het vuur en de levendigheid ontbreekt, wellicht vanuit een foutief en verkeerd idee over de werking van het Sacrament.
Het is daarom op zijn plaats hier de voornaamste aspecten in herinnering te brengen van dit grote Sacrament.
Het eerste en voornaamste gegeven met betrekking tot de barmhartigheid van de Heer en Zijn vergeving, leveren ons de heilige boeken van het Oude en Nieuwe Testament. In de Psalmen immers en in de taal van de profeten wordt de Heer misschien wel het meest de barmhartige genoemd, in tegenstelling tot de gemeenplaats als zou de God van het Oude Testament vooral streng en straffend zijn. Zo roept bijvoorbeeld onder de Psalmen een lang wijsheidslied, dat uit de uittochttraditie stamt, het weldadige handelen van God te midden van zijn volk in herinnering. Al wordt het ook op antropomorfe wijze beschreven, toch is dit handelen misschien wel één van de meest welsprekende uitingen over de barmhartigheid van God in het Oude Testament. De volgende aanhaling moge hier volstaan: "Toch was Hij barmhartig, vergaf hun zonden en roeide hen niet geheel uit. Maar telkens opnieuw bedwong Hij Zijn toorn en hield Hij Zijn gramschap in toom, wanneer Hij bedacht: het zijn toch maar mensen, een adem die gaat en niet wederkeert". (Ps. 78, 38-39)
In de volheid van de tijd echter komt de Zoon van God, als het Lam dat de zonden van de wereld wegneemt en op zich neemt. Vgl. Joh. 1, 29 Vgl. Jes. 53, 7.12 Hij verschijnt als degene die macht heeft zowel om te oordelen Vgl. Joh. 5, 27 als om zonden te vergeven, Vgl. Mt. 9, 2-7 Vgl. Lc. 5, 18-25 Vgl. Lc. 7, 47-49 Vgl. Mc. 2, 3-12 Die echter niet komt om te oordelen maar om te vergeven en te redden. Vgl. Joh. 3, 17
Deze macht nu om zonden te vergeven, verleent Jezus door de Heilige Geest aan eenvoudige mensen die ook zelf door de zonde belaagd worden. Namelijk aan Zijn apostelen: "Ontvangt de Heilige Geest. Wier zonden gij vergeeft, hun zijn ze vergeven, en wier zonden gij niet vergeeft, hun zijn ze niet vergeven". (Joh. 20, 22)(Mt. 18, 18) vgl. ook wat Petrus betreft Mt. 16, 19 Isaac de Stella, Preken, Sermones. XI (In dominica III post Epiphaniam, I): PL 194, 1729. De zalige Isaak van Stella licht in één van zijn preken de volkomen gemeenschap toe van Christus met de Kerk in de vergeving van de zonden: "Niets derhalve kan de Kerk zonder Christus vergeven: niets wil Christus zonder de Kerk vergeven. Niets kan de Kerk vergeven, tenzij aan degene die berouw heeft, dat is die door Christus geraakt is; niets wil Christus vergeven achten aan wie de Kerk minacht" Dit is één van de meest wonderbaarlijke vernieuwingen van het Evangelie! Dat Hij aan Zijn apostelen deze macht verleent, een macht die bovendien - zo heeft de Kerk het vanaf haar begin begrepen - overgedragen kan worden aan hun opvolgers. Deze hebben van de apostelen zelf de zending en taak ontvangen hun werk voort te zetten als verkondigers van het Evangelie en als bedienaren van het verlossingswerk van Christus.
Hier blijkt in al haar grootheid de figuur van de bedienaar van het Sacrament van de Bekering, die volgens een heel oud gebruik dikwijls "biechtvader" genoemd wordt.
Als bedienaar van het Sacrament van de Bekering handelt de priester, zoals aan het altaar bij de viering van de Eucharistie en zoals bij de overige Sacramenten, "in de persoon van Christus". Christus stelt hij tegenwoordig, die door zijn bediening het mysterie van de vergeving van de zonden voltrekt. Daardoor is het Christus die hier als broeder van de mens verschijnt, Vgl. Mt. 12, 49. e.v. Vgl. Mc. 3, 33. e.v. Vgl. Lc. 8, 20 Vgl. Rom. 8, 29. "De eerstgeborene onder vele broeders" als de barmhartige, getrouwe en medelijdende Hogepriester, Vgl. Hebr. 2, 17 Vgl. Hebr. 4, 15 als de Herder die op zoek is naar het verdwaalde schaap, Vgl. Mt. 18, 12. e.v. Vgl. Lc. 15, 4-6 als de Geneesheer die heelt en troost, Vgl. Lc. 5, 31. e.v. als de enige Leraar die de waarheid onderricht en de wegen van God wijst, Vgl. Mt. 22, 16 als de Rechter van de levenden en de doden Vgl. Hand. 10, 42 die naar waarheid en niet volgens de schijn oordeelt. Vgl. Joh. 8, 16
Ongetwijfeld is dit van de bedieningen van de priester één van de moeilijkste en meest delicate, één van de vermoeiendste en zwaarste, maar tegelijk één van de mooiste en troostrijkste. Juist hierom, maar ook vanwege de krachtige aanbeveling van de Synode, zal ik nooit ophouden mijn broeders, de bisschoppen en priesters, aan te sporen tot een trouwe en zorgvuldige vervulling ervan. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de biechtvaders van de Patriarchale Basilieken en tot andere biechtvaders, naar aanleiding van het afgelopen Jubeljaar van de Verlosser (9 juli 1984) Ten overstaan van het geweten van iedere Christen die zich voor hem opent met een mengsel van angst en vertrouwen, heeft de biechtvader een verheven taak die een dienst is bij de bekering en de verzoening van de mens. Hij moet diens zwakheden en struikelen onderkennen, diens verlangen naar opstaan en diens pogingen daartoe inschatten, de werking van de heiligmakende Geest in diens hart onderscheiden, hem in de vergeving laten delen die God alleen kan verlenen, zijn verzoening met de Vader "vieren" die beschreven is in de gelijkenis van de verloren zoon, de bevrijde zondaar weer opnemen in de kerkelijke gemeenschap van de broeders, en de boeteling vaderlijk vermanen met een vastbesloten, bemoedigend en vriendschappelijk: "Zondig van nu af niet meer". (Joh. 8, 11)
Voor een werkdadige vervulling van dit dienstwerk moet de biechtvader beslist de menselijke kwaliteiten hebben van wijsheid, onderscheidingsvermogen en inzicht en van een standvastigheid die door lankmoedigheid en goedheid wordt verzacht. Hij moet ook een gedegen en nauwgezette voorbereiding hebben gehad, onverkort en in de juiste verhoudingen, in de verschillende takken van de theologie, in de pedagogie en de psychologie, in gesprekstechniek en vooral in een levende en mededeelbare kennis van het woord van God. Maar nog noodzakelijker is het dat hij een intens en oprecht geestelijk leven leidt. Om immers anderen op de weg van de christelijke volmaaktheid te kunnen leiden, moet de bedienaar van het Sacrament van de Bekering eerst zelf deze weg gaan, en meer door daden dan door een veelheid van woorden laten blijken dat hij een gedegen door eigen beleving beproefde ervaring heeft van het gebed, dat hij de evangelische deugden beoefent, zowel de theologale als de zedelijke deugden, dat hij de wil van God trouw gehoorzaamt, de Kerk liefheeft en volgzaam is jegens haar Leergezag.
Heel deze toerusting met menselijke gaven, christelijke deugden en pastorale vaardigheden is niet iets dat men van vandaag op morgen of zonder grote inspanning kan verkrijgen. Op de bediening van het Sacrament van de Bekering moet iedere priester al vanaf zijn seminariejaren worden voorbereid, door de studie van de dogmatiek, de moraaltheologie, de spiritualiteit en de pastoraaltheologie (die samen steeds maar één theologie vormen), en door de studie van de menswetenschappen, de gespreksmethodiek en vooral de methode van het pastorale gesprek. Vervolgens zal hij begeleid en geholpen moeten worden bij zijn eerste ervaringen als biechtvader. Voortdurend zal hij een passende zorg moeten besteden aan zijn eigen vervolmaking en door een aanhoudende studie bij de tijd moeten zien te blijven. Wat een schat aan genade, waarachtig leven en geestelijke uitstraling zou de Kerk verwerven, als iedere priester er zorg voor zou dragen zich nooit uit nalatigheid of onder andere voorwendsels te onttrekken aan de ontmoeting met de gelovigen in de biechtstoel, en er zich meer op zou toeleggen om daar nooit onvoorbereid heen te gaan, of zonder de vereiste menselijke hoedanigheden of geestelijke en pastorale voorwaarden.
Wat dit betreft kan ik het niet nalaten met bewonderende en biddende liefde aan de voorbeelden te herinneren van die buitengewone apostelen van de biechtstoel, zoals de heilige Johannes Nepomucenus, de heilige Johannes Maria Vianney, de heilige Jozef Cafasso en de heilige Leopold van Castelnuovo, om slechts de bekendste te noemen die de Kerk heeft opgenomen in de lijst van haar heiligen. Maar ik wil ook hulde brengen aan die talloze schare van heilige biechtvaders, wier naam bijna nooit bekend wordt en aan wie zoveel zielen heil te danken hebben die door hen geholpen zijn bij hun bekering, bij de strijd tegen de zonde en de bekoringen, bij hun geestelijke vooruitgang en tenslotte bij hun heiliging. En ik aarzel niet te stellen dat ook de grote heiligen die plechtig in de lijst van de hemelingen werden ingeschreven, meestal zijn voortgekomen uit de biechtstoel, en samen met hen ook het geestelijk erfgoed van de Kerk en de bloei van een beschaving die doortrokken was van de Christelijke geest! Hulde dus aan deze stille schare van medebroeders die door de bediening van het Sacrament van de Bekering de zaak van de verzoening op uitmuntende wijze hebben gediend en dat nog dagelijks doen!
De praktijk van dit sacrament heeft, wat betreft de viering en vorm, een lang ontwikkelingsproces doorgemaakt, zoals de oudste sacramentaria, de akten van concilies en bisschoppensynoden, de prediking van de vaders en het onderricht van de kerkleraren getuigen. Maar over het wezen van het Sacrament heeft er in het bewustzijn van de Kerk altijd een vaste en onveranderde zekerheid geleefd: krachtens de wil van Christus wordt aan eenieder vergiffenis geboden door de sacramentele absolutie die de bedienaar van het bekeringssacrament verleent. Deze zekerheid werd met bijzondere kracht bevestigd door zowel het Concilie van Trente Vgl. Concilie van Trente, 14e Zitting - De leer over het Sacrament van de Biecht, Sessio XIV - Doctrina de sacramento poenitentiae (25 nov 1551), 2.8 als het Tweede Vaticaans Concilie: "Zij die naderen tot het Sacrament van de Bekering, verkrijgen van Gods barmhartigheid de vergiffenis van de Hem aangedane belediging en worden tevens verzoend met de Kerk, die zij door hun zonden hebben geschonden en die zich door haar liefdediensten, voorbeeld en gebed voor hun bekering inspant". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 11 Als wezenlijk element van het geloof aangaande de waarde en het doel van het bekeringssacrament moet nogmaals worden onderstreept dat onze Zaligmaker Jezus Christus het Sacrament van de Bekering heeft ingesteld in zijn Kerk, opdat de gelovigen die na het doopsel in zonde gevallen zijn, de genade zouden herkrijgen en met God verzoend zouden worden. Vgl. Concilie van Trente, 14e Zitting - De leer over het Sacrament van de Biecht, Sessio XIV - Doctrina de sacramento poenitentiae (25 nov 1551), 2.8
Het geloof van de Kerk aangaande dit sacrament impliceert nog enige andere grondwaarheden waaraan niet voorbij gegaan mag worden. De sacramentele rite van het bekeringssacrament heeft deze waarheden in de loop van haar ontwikkeling en veranderende vormgeving altijd bewaard en doen uitkomen. Het Tweede Vaticaans Concilie beoogde met zijn voorschrift tot hervorming van deze rite, dat zij deze waarheden juist nog duidelijker tot uitdrukking zou doen komen, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 72 wat gebeurd is met de nieuwe Orde van dienst voor boete en verzoening. Vgl. Congregatie voor de Riten, Ordo van het Sacrament van Boete en Verzoening, Ordo Paenitentiae (2 dec 1973) Daarin is vanuit de traditie onverkort de leer overgenomen, die het Concilie van Trente had samengevat, maar dan zo dat deze vanuit haar bijzondere historische context (de nauwgezette inspanning om de leer te verduidelijken tegenover opvattingen die in ernstige mate afweken van wat het authentieke Leergezag van de Kerk leerde) getrouw vertaald is in bewoordingen die meer aansluiten bij onze tijd.
I. De eerste overtuiging luidt: het Sacrament van de Bekering is voor de Christen de normale weg om vergeving en kwijtschelding te verkrijgen voor de zware zonden die na het doopsel zijn begaan. De Heiland is in Zijn heilshandelen weliswaar niet zo aan het sacramentele teken gebonden, dat Hij in de bedeling van het heil nooit en in geen enkele wijze buiten of boven de sacramenten uit werkzaam zou kunnen zijn. Maar in de school van het geloof leren wij dat diezelfde Heiland gewild en bepaald heeft dat de eenvoudige en kostbare sacramenten van het geloof de gewone en werkdadige middelen zouden zijn waarlangs zijn verlossende kracht zou werken. Het zou dan ook onverstandig en vermetel zijn om naar eigen willekeur de genade- en heilsmiddelen achterwege te laten die de Heer heeft voorgesteld, en in het onderhavige geval, om vergeving te willen verkrijgen zonder gebruik te maken van het sacrament dat Christus juist voor de vergeving heeft ingesteld. De vernieuwing van de riten die na het Concilie heeft plaats gehad, rechtvaardigt geen enkele illusie of verandering in die richting. Zij moest en moet volgens de bedoeling van de Kerk juist dienen om in ieder van ons een nieuwe ijver op te wekken tot vernieuwing van onze innerlijke houding: om tot een dieper verstaan te komen van de eigen aard van het sacrament van de bekering, om het met meer geloof, niet uit angst maar vertrouwvol te ontvangen, en om vaker gebruik te maken van dit sacrament vanuit de erkenning dat het geheel doortrokken is van de barmhartige liefde van de Heer.
De eerste vorm - de verzoening van één boeteling - is de gewone en normale manier waarop het sacrament gevierd wordt en mag niet in onbruik raken of veronachtzaamd worden.
De tweede vorm - de verzoening van meerdere boetelingen met persoonlijke belijdenis en absolutie - biedt weliswaar in haar voorbereidende gedeelten de mogelijkheid om de gemeenschapsdimensie van het sacrament beter te doen uitkomen, maar volgt in haar eigenlijk sacramentele gedeelte, dat bestaat in de persoonlijke belijdenis en absolutie van de zonde, toch de eerste vorm. Zij kan dan ook met die eerste vorm gelijk gesteld worden, in zoverre zij dezelfde gewone rite volgt.
De derde vorm daarentegen - de verzoening van meerdere boetelingen met algemene belijdenis en absolutie - draagt het karakter van een uitzondering en wordt daarom niet aan de vrije keus overgelaten maar valt onder een speciaal daarvoor opgestelde regeling.
De eerste vorm maakt dat de meer persoonlijke - en wezenlijke - aspecten van de bekeringsweg ten volle gewaardeerd en benut worden. Door het gesprek tussen de biechteling en de biechtvader, en door gebruik te maken van de diverse elementen (zoals de Bijbellezingen, de keuzemogelijkheid met betrekking tot de "genoegdoening" en dergelijke), kan men de sacramentele viering beter laten aansluiten bij de situatie van de biechteling. Hoe waardevol deze elementen zijn, ontdekt men als men bedenkt vanuit welke motieven een Christen tot het Sacrament van de Bekering komt: uit behoefte aan persoonlijke verzoening en herstel van de vriendschap met God doordat de genade, die door de zonde verloren was, wordt teruggewonnen; uit behoefte aan toetsing en bevestiging van de geestelijke weg die men gaat, en soms aan een nauwkeuriger zicht op de roeping; dikwijls ook uit een behoefte en verlangen om uit een gesteltenis van geestelijke lauwheid en religieuze crisis te komen. Doordat de eerste vorm van viering zo op de individuele persoon afgestemd is, ontstaat er tenslotte een verbinding tussen het Sacrament van de Bekering en iets dat er weliswaar van verschilt maar er gemakkelijk mee te verenigen is: ik bedoel de geestelijke leiding. Zeker is dan ook dat door de eerste vorm van het sacrament de persoonlijke keuze en verantwoordelijkheid duidelijk worden onderstreept en bevorderd.
De tweede vorm van viering haalt, juist door haar gemeenschapskarakter en haar eigen gestaltegeving, enige andere belangrijke aspecten naar voren: het woord Gods krijgt, wanneer het gezamenlijk beluisterd wordt, een heel bijzondere kracht in vergelijking met de persoonlijke lezing ervan, en doet beter het kerkelijk karakter uitkomen van bekering en verzoening. Deze vorm komt met name tot zijn recht in de verschillende tijden van het liturgisch jaar en in verband met bijzondere gebeurtenissen van pastoraal belang. Het moge hier volstaan erop te wijzen dat bij deze vorm van viering wel hoort dat er een voldoende aantal mensen bij aanwezig is.
Het spreekt uiteraard vanzelf dat men niet op grond van bijkomstige of subjectieve criteria moet kiezen welk van beide vormen men zal gebruiken, maar dat men daarbij te werk moet gaan vanuit de wil om het geestelijk welzijn te dienen, in trouw aan de regelingen van de Kerk ten aanzien van het Sacrament van de Bekering.
Ook is het goed eraan te herinneren dat het voor een evenwichtig geestelijk en pastoraal beleid in deze, getuige een eeuwenlange leerstellige traditie en praktijk, nodig is dat men een groot belang hecht aan het biechten ook als het maar om dagelijkse zonden gaat, en dat men de gelovigen daartoe opvoedt. Want al weet de Kerk en leert zij dat dagelijkse zonden ook op andere wijzen vergeven worden - men denke aan akten van berouw, werken van naastenliefde, gebeden, boetevieringen - toch houdt zij niet op allen te herinneren aan de eigen geestelijke rijkdom van het sacrament, ook waar het over zulke zonden gaat. Het veelvuldig ontvangen van het Sacrament van de Bekering, waartoe sommige groepen van gelovigen verplicht zijn, versterkt het besef dat ook de kleinere zonden God beledigen en een wonde toebrengen aan het Lichaam van Christus dat de Kerk is. De viering van het Sacrament van de Bekering wordt dan een gelegenheid en stimulans "dieper aan Christus gelijkvormig te worden en nauwlettender aan de stem van de Geest gehoor te geven". Congregatie voor de Riten, Ordo van het Sacrament van Boete en Verzoening, Ordo Paenitentiae (2 dec 1973), 7. b Bijzondere nadruk verdient het feit dat de genade die eigen is aan de sacramentele viering een grote geneeskracht bevat en helpt om de wortels van de zonde uit te rukken.
De zorg voor de gestaltegeving van de viering, Vgl. Congregatie voor de Riten, Ordo van het Sacrament van Boete en Verzoening, Ordo Paenitentiae (2 dec 1973), 17 met name voor de plaats van het woord van God, dat als het kan en past aan de gelovigen en met hun medewerking voorgelezen, in herinnering gebracht en uitgelegd wordt, draagt er toe bij dat de praktijk van het bekeringssacrament levendiger wordt, en voorkomt dat zij afglijdt naar formalisme en sleur. Deze verzorging van de viering zal er onder andere ook toe leiden dat in de verschillende kerken vaste tijden worden bepaald voor de viering van het boetesacrament, en dat de gelovigen, met name de kinderen en de jongeren, wordt geleerd zich daar normaal gesproken aan te houden, tenzij er sprake is van een noodsituatie. Want in dat laatste geval moet een herder van zielen altijd klaar staan om degene die bij hem komt te ontvangen.
Het is nuttig nauwkeuriger de redenen te bezien die bepalen wanneer de viering van het bekeringssacrament in één van de eerste twee vormen is voorgeschreven, en wanneer het gebruik van de derde vorm is toegestaan. Op de eerste plaats is daar het motief van de trouw aan de wil van de Heer Jezus Christus, zoals de Kerk deze heeft overgeleverd, en van de gehoorzaamheid aan de wetten van de Kerk. De Synode heeft in één van haar voorstellen de onveranderlijke leer bevestigd die de Kerk uit de oudste overlevering put, evenals de wet waarmee zij deze eeuwenoude praktijk in haar wetgeving heeft vastgelegd: de persoonlijke en volledige belijdenis van de zonden samen met de eveneens persoonlijke absolutie vormt de enige gewone manier waarop een gelovige, die zich van een zware zonde bewust is, met God en de Kerk wordt verzoend. Uit deze bevestiging van de leer van de Kerk volgt duidelijk dat iedere zware zonde steeds, samen met de omstandigheden die haar bepalen,bekend moet worden in een persoonlijke belijdenis.
Bovendien is er het motief van pastorale aard. Ook al is het waar dat men, wanneer de omstandigheden aanwezig zijn die door de kerkelijke wetgeving vereist worden, gebruik kan maken van de derde vorm van viering, toch mag men daarom nog niet vergeten dat dit geen normale vorm mag worden, en dat zij alleen maar kan en mag worden aangewend "in noodgevallen", zoals de Synode opnieuw heeft onderstreept, waarbij men verplicht blijft de afzonder¬lijke zware zonden te belijden voordat men een tweede keer de algemene absolutie ontvangt. Het komt alleen aan de bisschop toe om binnen de grenzen van zijn bisdom te beoordelen of inderdaad de omstandigheden aanwezig zijn die door de kerkelijke wetgeving zijn vastgesteld met betrekking tot het gebruiken van de derde vorm. Voor hem is dit een zwaarwegende gewetensbeslissing waarbij hij zich moet houden aan de wet en de praktijk van de Kerk, en rekening moet houden met de criteria en richtlijnen zoals deze op grond van de hierboven uiteengezette leerstellige en pastorale overwegingen, met de andere leden van de bisschoppenconferentie zijn overeengekomen. Eveneens zullen altijd vanuit een echte pastorale zorg condities geschapen en gewaarborgd moeten worden, die het mogelijk maken dat het gebruik van de derde vorm ook de geestelijke vruchten oplevert waarvoor hij is ingesteld. Bovendien zal het bij wijze van uitzondering gebruiken van de derde vorm van viering nooit mogen leiden tot een geringere waardering, laat staan een afschaffing van de gewone vormen, en evenmin tot de opvatting als zou het vrij staan om in plaats van één van beide eerste vormen de derde vorm te kiezen. Het staat de herders en gelovigen immers niet vrij om uit de genoemde vormen van viering die vorm te kiezen die men het meest geschikt acht. De herders zijn verplicht het voor de gelovigen gemakkelijker te maken hun zonden volledig en persoonlijk te belijden. De gelovigen zijn daar niet slechts toe verplicht. Het is ook hun onschendbaar en onvervreemdbaar recht, en bovendien een behoefte van de ziel. Het gebruik van de derde vorm van viering legt de gelovigen echter de verplichting op alle normen in acht te nemen die de praktijk ervan regelen, met inbegrip van de wet die hun verbiedt opnieuw tot een algemene absolutie hun toevlucht te zoeken als zij niet eerst, en wel zo spoedig mogelijk, een volledige en persoonlijke belijdenis van hun zonden hebben gedaan. Over deze norm, en over de verplichting om zich eraan te houden, moeten de gelovigen vóór de absolutie door de priester worden geïnformeerd en onderricht.
Met deze nadrukkelijke verwijzing naar de leer en de wetgeving van de Kerk beoog ik in allen een levendig verantwoordelijkheidsgevoel te wekken dat ons moet leiden bij het omgaan met heilige zaken. Deze zijn, zoals bijvoorbeeld de sacramenten, niet ons eigendom, en wij mogen ze, waar het bijvoorbeeld gaat om de gewetens, niet in twijfel en verwarring laten. Beide zijn, ik herhaal het nog eens, heilige zaken, zowel de sacramenten als de gewetens. Van ons vragen ze dat wij hen in waarheid dienen.
Daarom is er een kerkelijke wetgeving.
Het eerste beginsel is dat van het mededogen en de barmhartigheid. Volgens dit beginsel probeert de Kerk, die Christus' werk voortzet, die de dood van de zondaar niet wil maar dat hij leeft, Vgl. Ez. 18, 23 en die er zich op toelegt het geknakte riet niet te breken en de kwijnende vlaspit niet te doven, Vgl. Jes. 42, 3 Vgl. Mt. 12, 20 altijd zoveel mogelijk de weg van de terugkeer naar God en van de verzoening met Hem open te houden.
Het andere beginsel is: dat van de waarheid en van het in overeenstemming zijn met de waarheid. Volgens dit beginsel kan de Kerk er niet in meegaan het kwade goed te noemen en het goede kwaad.
En volgens beide elkaar aanvullende beginselen kan de Kerk niet anders dan diegene van haar kinderen, die zich in zulke smartelijke omstandigheden bevinden, aan te sporen langs andere wegen toenadering te zoeken tot de goddelijke barmhartigheid, echter niet langs de weg van de sacramenten, met name van het Sacrament van de Bekering en de Eucharistie, zolang zij niet aan de voorgeschreven gesteltenissen beantwoorden.
Over dit onderwerp, dat ook ons herderhart pijn doet, heb ik gemeend enkele duidelijke woorden te moeten zeggen in de apostolische aansporing over de gemeenschap van het gezin, H. Paus Johannes Paulus II - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Familiaris Consortio
Over de taken van het christelijk gezin in de wereld van deze tijd
(22 november 1981) genaamd, waar het ging over gescheiden mensen die opnieuw trouwen, Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de taken van het christelijk gezin in de wereld van deze tijd, Familiaris Consortio (22 nov 1981), 84 en over Christenen die op welke wijze dan ook onwettig samenleven.
Tegelijkertijd voel ik dat ik, samen met de Synode, alle kerkelijke gemeenschappen en op de eerste plaats de bisschoppen ertoe moet aansporen, alle mogelijke hulp te bieden aan die priesters die zich onttrokken hebben aan de zware verplichtingen die zij tijdens hun wijding op zich genomen hebben en die in omstandigheden verkeren die onwettig zijn. Geen van deze medebroeders mag zich door de Kerk verlaten voelen.
De weg naar een volledige verzoening, op het tijdstip dat alleen de Voorzienigheid kent, kan voor allen, die op dit ogenblik niet de objectieve voorwaarden vervullen die voor het Sacrament van de Bekering nodig zijn, worden voorbereid door bewijzen van moederlijke goedheid van de kant van de Kerk, door steun te zoeken in andere oefeningen van godsvrucht dan die van de sacramenten, door een oprechte toeleg op verbondenheid met de Heer, door deel te nemen aan het eucharistisch offer, en door veelvuldig zo volmaakt mogelijke akten te stellen van geloof, hoop, liefde en berouw.