H. Paus Johannes Paulus II - 2 december 1984
De noodzakelijke eerste stap in de terugkeer tot God, is gelegen in de erkenning van de eigen zonde, ja zelfs bij een diepere kennis van zichzelf, in de erkenning van zichzelf als zondaar, als iemand die tot zonde in staat is en tot zonde geneigd. Daarin ligt het bijzondere van Davids ervaring die, nadat hij „kwaad gedaan had in de ogen van de Heer” en door de profeet Natan terecht gewezen was, Vgl. 2 Sam. 11, 12 uitriep: „Ik ben mij bewust dat ik schuld heb: steeds ziet wat ik begaan heb, mij aan. Tegen U, U alleen was mijn zonde; ik heb bedreven wat kwaad is in Uw ogen”. (Ps. 51, 5) Trouwens, Jezus legt de verloren zoon deze veelbetekenende woorden in de mond en in het hart: „Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u “. (Lc. 15, 18.21)
De verzoening met God vereist inderdaad en brengt met zich mee dat men zich op een heldere en duidelijke manier losmaakt uit de toestand van zonde waarin men geraakt is. Zij veronderstelt dus, en brengt met zich mee, dat men zich bekeert in de volle zin van het woord: dat men er spijt van heeft en dat ook laat blijken, en dat men de houding van een boeteling aanneemt, wat hoort bij het terugkeren naar de Vader. Dat is een algemene wet, die ieder moet volgen in de bijzondere omstandigheden waarin hij verwikkeld geraakt is. Over zonde en bekering kan men immers niet alleen maar in abstracte bewoordingen spreken.
In de concrete situatie van de zondige mens, waarin bekering alleen maar mogelijk is als de eigen zonde erkend wordt, beoogt het dienstwerk van verzoening, dat de Kerk verricht, steeds de bekering. Het gebeurt steeds om de mens tot kennis van zichzelf H. Catharina van Siëna, Brieven, Lettres. De heilige Catharina van Siena noemde dit ‘cognoscimento di sé’; p. 3 e.v. H. Catharina van Siëna, Dialoog van de Goddelijke Voorzienigheid, Dialogi te brengen, tot een zich losmaken van het kwaad, tot een herstel van de vriendschap met God, tot innerlijke vernieuwing en tot een hernieuwde toewending tot de Kerk. Deze verkondiging van en deze hulp bij de bekering, strekt zich niet alleen uit tot het milieu van de Kerk en de gelovigen, maar tot alle mensen, want allen hebben nood aan bekering en verzoening. Vgl. Rom. 3, 23-26
Om dit dienstwerk goed te kunnen vervullen, moet men met de ogen van het geloof Vgl. Ef. 1, 18 ook naar datgene kijken wat uit de zonde voortvloeit, dat wil zeggen naar wat verdeeldheid verscheurdheid veroorzaakt, niet alleen innerlijk in iedere mens, maar ook in de verschillende verbanden waarin hij leeft: in het gezin, zijn omgeving, zijn werkkring, en in de samenleving, zoals men dikwijls uit ervaring kan vaststellen, en dat als een bevestiging is van het verhaal over de stad Babel en zijn toren. Vgl. Gen. 11, 1-9 Hoewel de mensen van die stad aan iets beoogden te werken dat een teken en uitgangspunt van eenheid moest worden, raakten ze nog meer verstrooid dan daarvoor, verward in spraak, onderling verdeeld en niet tot overeenstemming en saamhorigheid in staat. Waarom liep hun ambitieuze plan verkeerd af? Omdat „de bouwers vergeefs hadden gezwoegd”, Vgl. Ps. 127, 1 omdat de mensen als teken en waarborg van eenheid slechts een werk van eigen handen hadden gemaakt, en het werken van God vergeten waren. Zij hadden slechts oog gehad voor de „horizontale” dimensie van hun werk en van het maatschappelijke leven, met veronachtzaming van de „verticale” dimensie, waardoor zij op God gesteund zouden hebben als op hun Schepper en Heer, en zich op Hem gericht zouden hebben als op het einddoel van hun levensweg.
Men kan inderdaad stellen dat het drama van de hedendaagse mens, en in zekere zin zelfs het drama van de mens van alle tijden, juist bestaat in zijn ‘Babelse’ aard.