H. Paus Johannes Paulus II - 2 december 1984
De eerste weg van deze heilbrengende werking is het gebed. Ongetwijfeld ondersteunen de heilige Maagd Maria, Moeder van Christus en de Kerk, Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Sluiting van de Derde Zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Concilie, Post Duos Menses (21 nov 1964) en de heiligen die hun aardse pelgrimstocht hebben voltooid en nu de heerlijkheid Gods genieten, met hun voorspraak hun broeders die nog aan hun aardse pelgrimstocht bezig zijn, bij hun ijverige toeleg zich te bekeren, hun geloof te verdiepen, na iedere val weer tot vernieuwing van leven te komen en te werken aan de groei van de gemeenschap en de vrede in de Kerk en de wereld. In het mysterie van de gemeenschap van de heiligen vindt de algemene verzoening haar diepste en voor het heil van allen meest vruchtbare vorm.
Er is ook een andere weg: ik bedoel de weg van de prediking. De Kerk, die zelf leerling is van de ene Meester Jezus Christus, houdt als Moeder en Meesteres niet op aan de mensen de verzoening voor te houden, en zij aarzelt niet er op te wijzen hoe slecht de zonde is en hoe noodzakelijk de bekering, en de mensen met klem aan te sporen dat zij „zich bekeren”. Dat is immers haar profetische zending in zowel de wereld van vandaag als in de wereld van gisteren: het is de zending van Jezus zelf, haar Meester en Hoofd. Zoals Hij, zo zal ook de Kerk deze zending altijd vervullen vanuit een barmhartige liefde en aan allen de boodschap brengen van de vergeving en de hoop die uit het kruis voortkomen.
Een zij het vaak moeilijke en harde weg is ook de pastorale inspanning om iedere mens, wie hij ook is en waar hij zich ook ophoudt, terug te roepen naar de soms nog lange weg van de terugkeer naar de Vader in gemeenschap met alle broeders.
Tenslotte is er de weg van het meestal stille getuigenis dat voortkomt uit het besef van de Kerk dat zij krachtens haar aard weliswaar „onwankelbaar heilig” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 39 is, maar dat zij zich tevens „van dag tot dag moet zuiveren en vernieuwen, totdat Christus haar als een stralende bruid zonder vlek of rimpel naast zich plaatst,” want door onze zonden is haar gelaat soms „minder stralend” voor degene die haar beschouwt. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 4 Dit getuigenis draagt noodzakelijk twee aspecten: enerzijds verwijst het naar die alomvattende liefde die Christus zijn volgelingen naliet als bewijs dat zij tot zijn rijk behoren; anderzijds vertaalt het zich in steeds nieuwe daden van bekering en verzoening binnen en buiten de Kerk, doordat spanningen worden afgebouwd, er wederzijds vergiffenis wordt geschonken en de geest van broederlijkheid en vrede groeit die in heel de wereld verspreid moet worden. Langs deze weg kan de Kerk er zich met werkdadige kracht voor inzetten dat die „beschaving van de liefde” tot stand komt, zoals mijn voorganger Paulus VI dat noemde.