
H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1996
”Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en diens broer Johannes met zich mee en bracht hen boven op een hoge berg, waar zij alleen waren. Hij werd voor hun ogen een gedaante veranderd: zijn gelaat begon te stralen als de zon en zijn kleed werd glanzend als het licht. Opeens verschenen hun Mozes en Elia, die zich met Hem onderhielden.
Petrus nam het woord en zei tot Jezus: ‘Heer, het is goed dat wij hier zijn. Als Gij wilt zal ik hier drie tenten opslaan, één voor U, één voor Mozes en één voor Elia.’
Nog was hij niet uitgesproken of een lichtende volk overschaduwde hen en uit die wolk klonk een stem: ‘Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, in wie Ik mijn behagen heb gesteld; luistert naar Hem.’ Op het horen daarvan wierpen de leerlingen zich ter aarde neer, aangegrepen door een hevige vrees. Maar Jezus kwam naar hen toe, raakte hen aan en zei: ‘Staat op en weest niet bang.’ Toen zij hun ogen opsloegen zagen zij niemand meer dan alleen Jezus. Onder het afdalen van de berg gelastte Jezus hun: ‘Spreekt met niemand over wat ge hebt aangeschouwd, voordat de Mensenzoon uit de doden is opgestaan’” (Mt. 17, 1-9).
Het gebeuren van de Gedaanteverandering betekent een beslissend moment in Jezus’ zending. Het is een openbarende gebeurtenis die het geloof in het hart van de leerlingen bevestigt, hen voorbereidt op het drama van het kruis en vooruitloopt op de heerlijkheid van de verrijzenis. Dit geheim wordt aldoor opnieuw beleefd door de kerk, het volk dat op weg is naar de eschatologische ontmoeting met zijn Heer. Zoals de drie uitverkoren apostelen ziet de kerk op naar het verheerlijkt gelaat van Christus, om gesterkt te worden in haar geloof en niet ontredderd te raken bij het zien van het misvormd gelaat op het kruis. In beide gevallen is zij de bruid die voor de bruidegom staat, deelt zij in zijn geheim en wordt zij omstraald door zijn licht.
Dat licht schijnt over al haar kinderen die allen op gelijke wijze geroepen zijn tot het volgen van Christus, waarbij zij in Hem de uiteindelijke betekenis van hun leven vinden, zozeer dat zij met de apostel kunnen zeggen: ”Voor mij is leven Christus!” (Fil. 1, 21) Maar zij die tot het godgewijde leven zijn geroepen hebben een speciale ervaring van het licht dat van het mensgeworden Woord uitgaat.. Want de beoefening van de evangelische raden maakt hen tot profetisch teken voor de gemeenschap van hun broeders en zusters en voor de wereld; vandaar dat zij op bijzondere wijze geraakt zullen worden door de enthousiaste woorden van Petrus: ”Het is goed dat wij hier zijn” (Mt. 17, 4). Met deze woorden wordt uitgedrukt hoezeer heel het leven van de christen op Christus gericht is. Maar ook wordt er de radicaliteit mee uitgedrukt die het godgewijde leven ten diepste bezielt: hoe goed is het met U te zijn, ons aan U te geven, U geheel te maken tot het centrum van ons bestaan! Werkelijk, degene aan wie de genade is geschonken van deze speciale liefdesverbondenheid met Christus voelt zich als het ware door Zijn lichtglans gegrepen: “Boven mensen uit draagt gij uw schoonheid” (Ps. 45, 3), die met niemand te vergelijken is.