
H. Paus Johannes Paulus II - 11 september 1983
Bij gelegenheid van de afsluiting van de Oostenrijkse Katholiekendag vierde de Heilige Vader op zondagmorgen 11 september 1983 in het Donaupark te Wenen, onder barre weersomstandigheden, de eucharistie. Honderdduizenden trotseerden de regen en de koude wind, en nog eens enkele miljoenen volgden de viering via de Eurovisie-uitzending in diverse Europese landen. Het evangelie van die zondag was dat van ‘de verloren zoon’ (Lc. 15, 11-32), wat de Paus de gelegenheid gaf om het thema van de Katholiekendag – ‘Hoop beleven, hoop geven’ – te bemediteren in het licht van het besluit dat in het hart van de verloren zoon rijpt: ,Ik wil opstaan en naar mijn vader gaan’ (Lc. 15, 18).
’Ik wil opstaan en naar mijn vader gaan’. (Lc. 15, 18)
Midden in het evangelie van vandaag treffen ons deze woorden. Ze krijgen een bijzondere betekenis bij de afsluiting van deze Katholiekendag, waarvan het thema – ‘Hoop beleven, hoop geven’ – het perspectief opent van onze hoop. Ja, inderdaad, die woorden uit het evangelie – ‘Ik wil opstaan en naar mijn vader gaan’ – bevatten het perspectief van de hoop die Jezus Christus ons heeft geopenbaard toen Hij met Zijn Blijde Boodschap het hele leven van de mens in een nieuw licht plaatste (...)
Jullie, geliefde Oostenrijkers, hebben jullie Katholiekendag het thema van de hoop meegegeven. Uit eigen ervaring weet u dat in onze dagen veel mensen, jongeren zowel als ouderen, de hoop verloren hebben. Maar zonder hoop kan men op den duur niet leven! Vandaag de vraag: hoe vinden wij de hoop weer terug? Hoe kunnen wij anderen de weg naar hoop wijzen?
De gelijkenis die wij zojuist in het evangelie gehoord hebben, heeft het over een jonge man, die trots en zelfbewust het vaderhuis verliet en naar een ver land trok, in de hoop daar meer vrijheid en geluk te vinden. Maar toen zijn vermogen op was en hij in een voor hem geheel nieuwe, mensonwaardige afhankelijkheid geraakte, verdween al zijn hoop. Totdat hij tenslotte zijn eigen schuld toegaf, zich zijn vader weer herinnerde en zich opmaakte om naar het vaderhuis terug te keren: vol hoop, tegen alle hoop in!
Van zijn Schepper heeft de mens de gave van de vrijheid gekregen. Door zijn vrijheid kan hij deze aarde ordenen en gestalte geven, kan hij de prachtige werken van de menselijke geest scheppen waar uw land en heel de wereld vol van is: wetenschap en kunst, handel en techniek, heel de cultuur. De vrijheid stelt de mens in staat tot die unieke vorm van liefde, de menselijke, die niet louter het gevolg is van een natuurlijke aantrekkelijkheid, maar die een vrije daad is van het hart. De vrijheid stelt hem in staat om, als hoogste daad van menselijke waardigheid, God lief te hebben en te aanbidden.
Maar de vrijheid heeft haar prijs. Ieder die vrij is, zou zich de vraag moeten stellen: heb ik in de beleving van de vrijheid mijn menselijke waardigheid bewaard? Vrijheid betekent immers niet hetzelfde als willekeur. De mens mag niet alles doen wat of waar hij zin in heeft. Er bestaat geen vrijheid zonder gebondenheid. De mens is verantwoordelijk voor zichzelf, voor de medemensen en voor de wereld. Hij is verantwoordelijk ten overstaan van God. Een samenleving die verantwoordelijkheid, wet en geweten bagatelliseert, brengt de grondslagen van het menselijk leven aan het wankelen. De mens zonder verantwoordelijkheid zal zich in het genieten van dit leven storten en net als de verloren zoon in afhankelijkheid terechtkomen en zijn thuis-zijn verliezen evenals zijn vrijheid. Dan begint hij roekeloos egoïsme zijn medemensen te misbruiken of in onverzadigbaarheid materiële goederen naar zich toe te trekken. Wanneer de gebondenheid aan de laatste waarden niet wordt erkend, vervallen huwelijk en gezin en wordt het leven van met name de ongeboren, de oude en de zieke mens gering geschat. In de plaats van de aanbidding van God komt dan de aanbidding van het geld, van het aanzien of van de macht.
Is niet heel de geschiedenis van de mensheid ook een geschiedenis van de misbruikte vrijheid? Gaan niet ook in onze dagen velen de weg van de verloren zoon? Ze staan daar met de brokstukken van hun leven, met een liefde die ze verraden hebben, in een nood waar ze zelf de schuld aan zijn, vol angst en vertwijfeling: ’Ze hebben gezondigd en zijn verstoken van de goddelijke heerlijkheid’ (Rom. 3, 23). En zij vragen zich af: ’Waar ben ik terecht gekomen? Wie wijst mij de uitweg?’
Maar de gelijkenis van Christus laat ons niet stilstaan bij deze treurige situatie van de in zonde gevallen mens met al zijn vernedering. De woorden ’Ik wil opstaan en naar mijn vader gaan’ doen ons in het hart van de verloren zoon het heimwee naar het goede en het licht van een onbedrieglijke hoop onderkennen. In deze woorden gaat voor hem het perspectief van de hoop open. Een dergelijk uitzicht is ons altijd gegeven, omdat iedere mens en de gehele mensheid tezamen op kunnen staan om naar de Vader te gaan. Dat is de waarheid die in de kern staat van de Blijde Boodschap.
De woorden ’Ik wil opstaan en naar mijn vader gaan’ bevestigen de innerlijke ommekeer. Want de verloren zoon gaat verder en zegt: ’Ik zal hem zeggen: ‘Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u’ (Lc. 15, 18). Kern van de Blijde Boodschap is de waarheid van de ‘metánoia’, van de bekering:
bekering is mogelijk, en bekering is nodig!
Daaraan beantwoordt het uitgangspunt van de kant van God. In de gelijkenis wordt dit goddelijk uitgangspunt met indrukwekkende eenvoud en tegelijkertijd met overtuigende kracht getekend: de vader wacht! Hij wacht op de terugkeer van de verloren zoon, alsof het al vaststaat dat hij zal terugkeren. De vader gaat naar buiten, de wegen op waarlangs zijn zoon zou kunnen thuiskomen. Hij wil hem ontmoeten.
In dit erbarmen is de liefde merkbaar waarmee God de mens in Zijn eeuwige Zoon van in den beginne heeft liefgehad (vgl. Ef. 1, 4-5). Het is de liefde die vanaf alle eeuwigheid in het hart van de Vader verborgen was en die door Jezus Christus in onze tijd is geopenbaard.
Kruis en verrijzenis vormen het hoogtepunt van deze openbaring. Het was dan ook heel zinvol dat wij gisteren, tijdens de Europavespers, het kruis van Christus vereerd te hebben als teken van hoop: hieraan ontleent immers zowel de Oostenrijkse Katholiekendag 1983 - alsook de hele Kerk - haar levenskracht. In het teken van het kruis blijft het goddelijk uitgangspunt van elke bekering in de geschiedenis van de mens en van heel de mensheid steeds aanwezig. Want in het kruis is de liefde van de Vader, de Zoon en de heilige Geest en voor al naar de mensheid afgedaald, een liefde die nooit aan haar einde komt. Zich bekeren betekent: deze liefde ontmoeten en haar in het eigen hart toelaten; het betekent: in het vervolg zijn levenswandel op deze liefde doen steunen.
Dat was het, wat zich in het leven van de verloren zoon voltrok, toen hij besloot: ’Ik wil opstaan en naar mijn vader gaan’. Tegelijkertijd echter stond hem helder voor ogen dat hij bij terugkeer naar de vader zijn schuld moest bekennen: ‘Vader, ik heb gezondigd’. Bekering betekent verzoening, maar verzoening komt slechts tot stand, als men zijn zonden belijdt. Zijn zonden bekennen, betekent waarheid getuigen dat God Vader is, een Vader die vergeeft. Wie door zijn belijdenis van deze waarheid getuigt, wordt door de Vader weer als zijn zoon aangenomen. De verloren zoon is er zich van bewust dat alleen Gods Vaderliefde hem zijn zonden vergeven kan.
Neem de verplichtende uitnodiging van de Kerk ernstig om iedere zondag de heilige Mis mee te vieren. Daar mag u, samen met de gemeenschap, steeds weer de Vader ontmoeten en het geschenk van Zijn liefde ontvangen, de heilige communie, het Brood van onze hoop. Geef vanuit deze krachtbron aan heel uw zondagsbeleving een vorm die past bij de dag die aan de Heer is gewijd. Want aan Hem behoort ons leven toe, Hem past onze aanbidding. Dan kan ook door de week uw godverbondenheid levendig blijven en al wat u doet tot een christelijk getuigenis worden.
Dat alles ligt als betekenis in de woorden: ’Ik wil opstaan en naar mijn vader gaan’. Een dieper en tegelijk eenvoudiger programma van onze hoop laat zich niet denken Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de Goddelijke Barmhartigheid, Dives in Misericordia (30 nov 1980), 5.6.
Huwelijk en gezin zijn in onze dagen in gevaar. Zovele mensen lijden daaronder: de huwelijkspartners en nog meer hun kinderen, maar uiteindelijk heel de samenleving. Twee jaar geleden heb ik, vanuit de ervaring van de bisschoppen van de hele wereld, de crisis van het hedendaagse gezin zo gekenschetst:
"Er zijn tekenen van een zorgwekkende ontluistering van sommige fundamentele waarden: een verkeerde opvatting van de onafhankelijkheid van de echtgenoten ten opzichte van elkaar; de ernstige onzekerheid omtrent de gezagsverhouding tussen ouders en kinderen; de concrete moeilijkheden die het gezin dikwijls ondervindt bij het overdragen van de geestelijke waarden; het groeiend aantal echtscheidingen; de plaag van de abortus" H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de taken van het christelijk gezin in de wereld van deze tijd, Familiaris Consortio (22 nov 1981), 6;
een plaag voor de indamming waarvan we de juiste weg nog niet hebben gevonden, en waarvan nog veel te weinig mensen zich de verschrikkelijkheid bewust zijn.
De wortel van deze crisis schijnt vooral in een verkeerd begrepen vrijheid te liggen. Een vrijheid ‘die niet begrepen wordt als het vermogen de waarheid van Gods plan met het huwelijk en het gezin te verwerkelijken, maar als een autonome kracht tot zelfbevestiging, dikwijls tegen de anderen in, ten behoeve van het eigen, egoïstisch begrepen welzijn’ (aldaar). Deze negatieve ontwikkelingen worden nog versterkt door de publieke opinie die een vraagteken plaatst achter het instituut van het huwelijk en gezin en die probeert andere vormen van samenleven te rechtvaardigen. Ondanks de plechtige verzekering van velen dat het gezin zo belangrijk is voor de maatschappij, wordt toch nog veel te weinig ondernomen om het metterdaad te beschermen. Toch meen ik dat de beslissende oorzaak van deze crisis nog dieper ligt. Huwelijk en gezin zijn in gevaar, omdat daarin dikwijls het geloof en religieuze aanvoelingsvermogen gestorven zijn, omdat de huwelijkspartners zelf, en daarmee ook hun kinderen, onverschillig zijn geworden tegenover God.
Dierbare moeders en vaders! Dierbare gezinnen! Maakt ook gij u op en keert terug tot de Vader! Alleen in verantwoordelijkheid ten overstaan van God kunt u heel de diepte van de rijkdom leren kennen en beleven die in huwelijk en gezin gelegen is. Ik weet dat in Oostenrijk veel priesters en leken de laatste jaren hebben geprobeerd om huwelijk en gezin vanuit een christelijke geest te vernieuwen. Ik heb ook weet van uw inspanningen om de echtgenoten te helpen in echte partnerschap te leven; van uw inspanningen om de vrouw in het huwelijk en in het gezin, in de maatschappij en in de Kerk een plaats te geven die aan haar waardigheid en eigenheid beantwoordt. U hebt ingezien dat het kleine gezin zich naar anderen toe moet openen om hen vanuit de zelf beleefde liefde geestelijke en stoffelijke hulp aan te kunnen bieden. Steeds meer gezinnen worden er zich van bewust dat zij Kerk-in-het-klein zijn, als het ware een huiskerk. Ga zo door in deze richting!
Zoek echter even serieus naar wegen om een voor God verantwoord ouderschap te beleven dat beantwoordt aan de objectieve maatstaven zoals die wereldwijd door het kerkelijk leergezag in gemeenschap met de opvolger van Petrus worden voorgehouden. In het bijzonder herinner ik hierbij aan het recente apostolische schrijven ‘De gemeenschap van het gezin’ H. Paus Johannes Paulus II - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Familiaris Consortio
Over de taken van het christelijk gezin in de wereld van deze tijd
(22 november 1981), dat het onderricht van de encycliek H. Paus Paulus VI - Encycliek
Humanae Vitae
Het menselijk leven en geboorteregelingen
(25 juli 1968) bekrachtigt.
Christelijk gezin! Wordt weer een biddend gezin! Een gezin dat uit het geloof leeft! Een gezin waarin de ouders de eerste catecheten zijn, en waar de Geest van God, die de liefde is, kan worden beleefd. Leert van de barmhartige Vader elkaar steeds weer te vergeven. Ouders, leert van Hem ook uw kinderen in vrijheid te kunnen laten gaan en toch steeds voor hen klaar te blijven staan. Put uit onze gelijkenis de hoop dat juist de verloren zoon zijn vader tenslotte heeft teruggevonden op een manier zoals hij hem voordien niet had gekend.
’Ik wil opstaan en naar mijn vader gaan.’
Deze woorden hebben ons de weg van de hoop laten zien voor de gezinnen. Het gezin hoort echter tot een bepaalde samenleving, tot een volk en in de meest brede zin tot het grote gezin van heel de mensheid. Het ondervindt daarom de gevolgen van veel ontwikkelingen in de hedendaagse beschaving.
Kunnen wij niet ook in al deze gebeurtenissen en ontwikkelingen het hulpgeroep horen van die zoon uit de gelijkenis van Jezus? Of minstens een zwakke echo van deze roep?
Het schijnt mij toe dat de zoon in zijn ongebreidelde vrijheidsdrang een gelijkenis is voor de mens uit de samenleving van de hoogontwikkelde staten. Een snelle technische en economische ontwikkeling en een snel gestegen levensstandaard, hebben fundamentele veranderingen in deze samenleving tot gevolg gehad. Velen raakten in een euforie, alsof de mens nu eindelijk in staat was de wereld in de greep te krijgen en haar definitief vorm te geven voor de toekomst. In dit trotse zelfbewustzijn verlieten niet weinigen hun traditionele levensovertuiging, waarin God de oorsprong en het doel van alle zijn was. Het had er de schijn van dat men voortaan God missen kon.
Maar op deze zelfbewuste uittocht, weg van God, is al spoedig een grote ontnuchtering gevolgd, gepaard met angst: angst voor de toekomst, angst voor de mogelijkheden die de mens nu in handen houdt. Angst dus voor de mens zelf. Ook Oostenrijk in het hart van Europa zijn deze ontwikkelingen niet gespaard gebleven. Nu zoekt u naar nieuwe wegen, naar antwoorden op de problemen van deze tijd.
Bezint u weer op uw geestelijke afkomst! Keert om, wendt u weer tot God en geef het leven van uw maatschappij weer gestalte volgens Zijn wetten! De Kerk wil u daarbij met haar herderlijk ambt en haar leergezag tot hulp zijn. Met de woorden van de pastorale constitutie van het concilie zal zij steeds weer de wezenlijke vragen voorleggen:
"Wat is de mens? Wat is de zin van het lijden, van het kwaad, van de dood? Wat heeft de mens de samenleving te bieden, wat kan hij van haar verwachten? Wat komt er na dit aardse leven?" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 10.
Dierbare broeders en zusters!
Deze fundamentele vragen van het Tweede Vaticaans Concilie raken de kern van het probleem waaraan de Katholiekendag 1983 gewijd is. Het antwoord op deze vragen geeft het evangelie. In dit antwoord opent zich voor de mens het perspectief van de hoop. Zonder dit antwoord is er geen uitzicht op hoop.
Volgt daaruit niet dat wij de Blijde Boodschap opnieuw moeten aannemen? Dat wij ze moeten aannemen als een boodschap die voor de mens van onze dagen precies zo van levensbelang is, als ze dat van de mens van 2000 jaar geleden was? Dat we ze moeten aannemen met innerlijke overtuiging en vastbesloten tot omkeer?
Ja, we moeten een nieuwe verkondiging beginnen. De verkondiging van de omkeer en van de terugkeer van de mens naar het huis van de Vader.
De Vader wacht op ons.
De Vader komt ons tegemoet.
De Vader zou graag iedere mens weer als Zijn zoon of dochter aannemen.
Laten we dus opstaan en naar Hem gaan! Dat is onze hoop!
Amen