Paus Franciscus - 15 december 2019
Dierbare broeders en zusters, goedendag!
Op deze derde Adventszondag, zondag van de vreugde genoemd, nodigt Gods woord ons enerzijds uit tot vreugde en anderzijds tot bewustwording dat het bestaan ook ogenblikken kent van twijfel, waarin het moeilijk is om te geloven. Vreugde en twijfel zijn twee ervaringen die deel uitmaken van ons leven.
Tegenover de expliciete uitnodiging van de profeet Jesaja tot vreugde – “laat de woestijn en het dorre land zich verheugen, de wildernis jubelen en bloeien” (Jes. 35, 1) – staat in het Evangelie de twijfel van Johannes de Doper : “Zijt Gij de Komende, of hebben wij een ander te verwachten?” (Mt. 11, 3).
De profeet ziet inderdaad verder dan de toestand: hij ziet ontmoedigde mensen voor zich, zwakke handen, bevende knieën, radeloze harten. Vgl. Jes. 35, 3-4 Het is dezelfde werkelijkheid die het geloof in alle tijden beproeft. Maar de mens van God kijkt verder, want de Heilige Geest laat in zijn hart de macht van Zijn belofte voelen en hij kondigt het heil aan: “Houdt moed, weest niet bang, hier is uw God (...) Hij brengt u redding” (Jes. 35, 4). En dan verandert alles: de woestijn bloeit, troost en vreugde nemen radeloze harten in, kreupelen, blinden, doven worden genezen. Vgl. Jes. 35, 5-6 Dat is wat zich met Jezus voltrekt: “blinden zien en lammen lopen, melaatsen genezen en doven horen, doden staan op en aan armen wordt de Blijde Boodschap verkondigd” (Mt. 11, 5).
Deze beschrijving toont ons dat het heil de hele mens omvat en hem terug leven geeft. Maar deze nieuwe geboorte, met de vreugde die ermee gepaard gaat, veronderstelt altijd een sterven aan onszelf en aan de zonde in ons. Vandaar de oproep tot bekering, die aan de basis ligt van de verkondiging zowel door de Doper als door Jezus; het gaat er in het bijzonder om de idee te veranderen die wij van God hebben. En de Advent moedigt ons precies aan om de vraag te stellen van Johannes de Doper aan Jezus : “Zijt Gij de Komende, of hebben wij een ander te verwachten?” (Mt. 11, 3). Wij denken: heel zijn leven heeft Johannes de Messias verwacht; zijn levenswijze, zijn lichaam, zijn door deze verwachting getekend. Dat is ook waarom Jezus hem met deze woorden looft: “onder wie uit vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan die groter is dan Johannes de Doper” (Mt. 11, 11). En toch, ook hij heeft zich tot Jezus moeten bekeren. Zoals Johannes, zijn ook wij geroepen het gelaat te herkennen dat God in Jezus Christus, nederig en barmhartig op zich heeft willen nemen.
De Advent is een tijd van genade. Hij zegt ons dat het niet volstaat in God te geloven: ons geloof moet dagelijks gezuiverd worden. Men moet er zich op voorbereiden, niet om een sprookjesfiguur te ontvangen, maar God die ons oproept, ons impliceert en tegenover wie men een keuze moet maken. Het Kind dat in de kribbe ligt heeft het gelaat van onze meest noodlijdende broeders en zusters, van armen die “de bevoorrechten zijn van dit mysterie en dikwijls, degenen die het best in staat zijn Gods aanwezigheid in ons midden te herkennen”. Paus Franciscus, Brief, Het wonderschone teken van de kerststal - Over de betekenis en de waarde van de kerststal, Admirabile signum (1 dec 2019), 6
Moge de Maagd Maria ons helpen opdat wij ons bij het naderen van Kerstmis, niet door uiterlijke zaken laten verstrooien, maar in ons hart plaats maken voor Hem die reeds gekomen is en die wil terugkomen om onze ziekten te genezen en ons Zijn vreugde te geven.