H. Paus Paulus VI - 7 december 1965
Het is waar, dat de Kerk van het Concilie zich niet tevreden heeft gesteld met de bestudering van haar eigen natuur en van haar betrekkingen tot God; het heeft zich ook beziggehouden met de mens, zoals deze zich in werkelijkheid aan onze tijd voordoet: de levende mens, de gehele mens die met zichzelf bezig is, de mens die zichzelf niet alleen beschouwt als het middelpunt van alles wat hem interesseert, maar die ook durft beweren dat hij het princiep en de laatste grond van alle werkelijkheid is. Geheel het verschijnsel mens, dat wil zeggen de mens met zijn ontelbare uitingen, stond de Concilie vaders voor ogen die zelf ook mensen zijn en allen zelfs herders en broeders, vol zorg en liefde:
Tenslotte is het profane leken-humanisme in zijn onmetelijke grootheid gekomen en het heeft het Concilie als het ware uitgedaagd. De dienst van God die mens geworden is, heeft de dienst van de mens die God heeft willen worden, ontmoet. Wat is er gebeurd? Een strijd, een gevecht, een banvloek? Dat had kunnen gebeuren, maar het is niet gebeurd. Het oude verhaal van de samaritaan is het voorbeeld en de richtlijn geweest dat het geestelijk karakter van ons Concilie heeft gevolgd. Want een onbegrensde liefde voor de mens heeft zich van geheel het Concilie meester gemaakt. De ontdekking en de bestudering van de menselijke noodwendigheden - die des te groter worden naarmate de zoon van deze aarde zich groter waant - hebben al de aandacht van ons Concilie opgeëist. Gij, moderne humanisten die weigert de bovennatuurlijke waarheden te erkennen, gij weigert op zijn minst het Concilie deze verdienste niet en gij weet ons nieuw humanisme te erkennen: want ook wij, meer dan wie ook, houden de menselijke waardigheid hoog.
Wat nu heeft deze hoge vergadering in de menselijke natuur gezien en wat heeft zij, met de hulp van Gods licht, getracht te bestuderen? Zij heeft nogmaals het eeuwige, dubbele aspect van de mens onderzocht: zijn zwakheid en zijn grootheid, zowel zijn grootste kwaad waaraan hij onbetwistbaar als aan een ongeneeslijke ziekte lijdt, als het goede dat in hem blijft en dat altijd het karakter draagt van verborgen schoonheid en bijzonder aanzien. Men moet echter openlijk erkennen, dat dit Concilie in zijn oordeel over de mens langer heeft stilgestaan bij dit gelukkige aspect dan bij het ongelukkige aspect: zijn houding is duidelijk en vrijwillig optimistisch geweest. Het Concilie heeft veel liefde en bewondering voor de moderne mens getoond. Dwalingen heeft het inderdaad verworpen, want dit is de eis van de liefde en de waarheid, maar de mensen zijn slechts gewaarschuwd voor de dwaling, met voortdurende inachtneming van de eerbied en de liefde. In plaats van de nadruk te leggen op de diagnose van de ziekten, die de mensen zou kunnen ontmoedigen, heeft het Concilie vooral heilzame en troostrijke geneesmiddelen aangewezen; in plaats van te wijzen op ongunstige voortekenen, heeft het hoopvolle boodschappen en woorden vol vertrouwen tot de mensen gericht: hun waarden zijn niet alleen geëerbiedigd maar ook geprezen, al hun initiatieven zijn aangemoedigd en het heeft hun aspiraties gezuiverd en krachtig toegejuicht.
Gij kunt bijvoorbeeld zien, hoe de ontelbare landstalen, die overal gebruikt worden, aanvaard zijn om in de liturgie het woord van de mensen tot God en het woord van God tot de mensen te vertolken; hoe de natuurlijke aanspraak van de mens als zodanig op talrijke rechten en zijn bovennatuurlijke bestemming zijn erkend; hoe zijn vurigste verlangens naar het bestaan, naar de menselijke waardigheid, naar een eerlijke vrijheid, naar ontwikkeling, naar de hernieuwing van de sociale orde, naar de rechtvaardigheid en de vrede, na te zijn teruggebracht tot hun zuivere vorm, zijn aangemoedigd; hoe tenslotte alle mensen door de stem van de herders en zielzorgers geroepen zijn om het licht van het evangelie te ontvangen. Te kort slechts kunnen wij thans spreken over die talrijke en zeer uitgebreide kwesties die betrekking hebben op het menselijk welzijn en die op het Concilie zijn behandeld; het Concilie heeft ook niet de bedoeling gehad om alle urgente problemen van het hedendaagse leven op te lossen; sommige zullen het onderwerp vormen van verdere studie waaraan de Kerk zich gaat wijden; vele andere echter zijn slechts in het kort en in grote lijnen behandeld en dus vatbaar voor een meer gedetailleerde studie en voor verschillende toepassingen.
Nu is het echter goed op te merken, dat, ofschoon het leergezag van de Kerk zich niet heeft willen uitspreken in de vorm van buitengewone dogmatische besluiten, het toch zijn gezagvolle leer heeft uitgestrekt over een groot aantal kwesties waaraan de mens in zijn geweten en in zijn activiteit gebonden is; de Kerk is er zo gezegd toe gekomen om met hem een gesprek aan te gaan; steeds met behoud van haar gezag en haar macht, heeft zij de meer vertrouwelijke en vriendelijke toon van de pastorale liefde aangenomen: zij wilde immers door alle mensen verstaan en begrepen worden. Zij heeft zich niet alleen tot het speculatieve verstand gewend, maar zij heeft ook getracht zich te uiten in de gewone omgangstaal. Door een beroep te doen op de levenservaring. door de hulpmiddelen van het gevoel en van het hart te gebruiken, door haar woord aantrekkelijker, levendiger en overtuigender te maken heeft zij tot de hedendaagse mens gesproken zoals hij is.