Paus Franciscus - 6 oktober 2019
Dierbare broeders en zusters, goeie dag!
De passage uit het Evangelie van vandaag (Lc. 17, 5-10) gaat over het geloof, en wordt ingeleid door de vraag van de leerlingen: “geef ons meer geloof” (v. 5). Een mooi gebed dat wij dikwijls in de loop van de dag zouden moeten bidden: “geef ons meer geloof”! Jezus antwoordt met twee beelden: het mosterdzaadje en de beschikbare dienaar. “Als ge een geloof had als een mosterdzaadje, zoudt ge tot die moerbeiboom zeggen: Maak uw wortels los uit de grond en plant u in de zee, en hij zou u gehoorzamen” (Lc. 17, 6). Een moerbeiboom is een grote boom, goed in de grond geworteld en bestand tegen de wind. Jezus wil dus doen begrijpen dat geloof, hoe klein ook, de kracht kan hebben om een moerbeiboom te ontwortelen en daarna in zee te planten, wat nog onwaarschijnlijker is: maar niets is onmogelijk voor wie gelooft, want hij rekent niet op eigen kracht maar op God, die alles kan.
Geloof dat vergeleken wordt met een mosterdzaadje, is geloof dat niet hoogmoedig is, noch zelfzeker. Het doet niet alsof het geloof is van een groot gelovige en het stelt zich niet aan! Het is geloof dat in zijn nederigheid veel behoefte voelt aan God, en zich in zijn kleinheid, vol vertrouwen aan Hem overgeeft. Het is geloof dat ons de capaciteit geeft hoopvol naar de hoogten en laagten van het leven te kijken, dat ons ook helpt de mislukkingen en het lijden te aanvaarden, in het besef dat het kwaad nooit het laatste woord heeft.
Hoe kunnen wij weten of wij werkelijk geloof hebben, dat wil zeggen of ons geloof, hoe klein ook, oprecht is, zuiver, openhartig? Jezus legt het uit door te wijzen op de maat van het geloof: dienstbaarheid. Hij doet het door een parabel die op het eerste zicht een beetje van streek lijkt te brengen, omdat zij het personage presenteert van een tirannieke en onverschillige meester, die geen medelijden heeft met zijn dienaar die vermoeid terugkomt van het veld, maar hem beveelt het eten voor hem klaar te maken. Pas nadien kan hij gaan rusten en eten. Maar deze handelswijze van de meester doet de echte kern van de parabel uitkomen, namelijk de houding van beschikbaarheid van de dienaar. Jezus wil zeggen dat elke mens van geloof zo is in Gods ogen: hij geeft zich helemaal over aan Zijn wil, zonder berekening, zonder pretentie.
Deze houding tegenover God weerspiegelt zich ook in de manier om zich in een gemeenschap te gedragen: zij weerspiegelt zich in de vreugde ten dienste te staan van elkaar, en daarin zijn beloning te vinden, en niet in de erkenning en de voordelen die er kunnen uit vloeien. Dat leert Jezus wanneer Hij aan het slot van het verhaal zegt: “wanneer ge alles hebt gedaan wat u opgedragen werd, zegt dan: Wij zijn onnutte knechten; wij hebben alleen maar onze plicht gedaan” (Lc. 17, 10).
Onnutte knechten, dat wil zeggen zonder de pretentie bedankt te willen worden, zonder eisen. “Wij zijn gewone dienaars”, is een uiting van nederigheid en beschikbaarheid die veel goed doet aan de Kerk en die herinnert aan de juiste houding om in de Kerk werkzaam te zijn: nederige dienstbaarheid, waarvan Jezus ons het voorbeeld heeft gegeven, door de voeten van Zijn leerlingen te wassen. Vgl. Joh. 13, 3-17
Moge de Maagd Maria, Vrouw van geloof, ons helpen deze weg te gaan. Richten wij ons tot Haar, op de vooravond van het feest van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans, en in gemeenschap met de gelovigen in Pompei voor het traditionele Smeekgebed.