
Mauro Kard. Piacenza - 29 juni 2019
NOTITIE OVER HET BELANG VAN HET FORUM INTERNUM EN DE ONSCHENDBAARHEID VAN HET SACRAMENTELE ZEGEL (OF BIECHTGEHEIM) | |||
► | Geheimen en beperkingen die eigen zijn aan communicatie |
Van een andere aard en met betrekking tot het domein van het forum internum binnen en buiten het Sacrament, zijn confidenties die gebeuren onder geheimhouding, evenals het “beroepsgeheim” dat sommige categorieën van personen bezitten, zowel in de burgerlijke samenleving als in de kerkgemeenschap, en dat uitgeoefend wordt op grond van hun bijzondere functie ten overstaan van personen of de collectiviteit.
Deze geheimen moeten op grond van het natuurrecht geëerbiedigd worden, “tenzij – aldus de Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997) – in de uitzonderlijke gevallen, wanneer het bewaren van het geheim zeer zware schade zou berokkenen aan hem die het meedeelt, aan hem aan wie het wordt toevertrouwd of aan een derde persoon; het moet dan gaan om schade die alleen vermeden kan worden door het bekendmaken van de waarheid”.
Een apart geval van geheimhouding is het “pauselijk geheim”, dat berust in een plicht krachtens de eed verbonden aan de uitoefening van bijzondere functies ten dienste van de apostolische Stoel. Als de eed om een geheim te bewaren, degene die hem heeft afgelegd altijd coram Deo verplicht, is de ultieme ratio van deze eed, verbonden aan het “pauselijke geheim”, het openbaar welzijn van de Kerk en het salus animarum. Het veronderstelt dat dit welzijn en de eisen van het salus animarum, met inbegrip van het gebruik van informatie die niet onder het Biechtgeheim valt, correct kunnen en moeten geïnterpreteerd worden door de ene apostolische Stoel, in de persoon van de Pontifex van Rome, die de Heer Jezus Christus heeft aangesteld als principe en zichtbaar fundament van de eenheid van het geloof en van de gemeenschap van heel de Kerk. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 18
Voor de andere domeinen van de communicatie, zowel publieke als private, met al haar vormen en uitingen, heeft de wijsheid van de Kerk als fundamenteel criterium altijd naar de “regola aurea” verwezen, door de Heer uitgesproken en door het Evangelie van Lucas meegedeeld: “Zoals gij wilt dat de mensen u behandelen, moet gij het hun doen” (Lc. 6, 31). Wanneer iemand naar de waarheid vraagt en het recht niet heeft haar te kennen, dient men zowel in het meedelen ervan als in het zwijgen erover, zijn leven altijd in overeenstemming te brengen met het voorschrift van de broederlijke liefde, waarbij men het welzijn en de veiligheid van de ander, de eerbied voor het privé-leven en het algemeen welzijn voor ogen houdt. Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2489
Een bijzondere plicht om de waarheid mee te delen, opgelegd door de broederlijke liefde, is die van de “broederlijke vermaning” op haar verschillende niveaus, door de Heer onderricht. Zij blijft de referentie waar zij noodzakelijk is en overeenkomstig hetgeen de concrete omstandigheden toelaten en vereisen: “Wanneer uw broeder gezondigd heeft, wijs hem dan onder vier ogen terecht. Luistert hij naar u, dan hebt gij uw broeder gewonnen. Maar luistert hij niet, haal er dan nog een of twee personen bij, opdat alles beruste op de verklaring van twee of drie getuigen. Als hij naar hen niet wil luisteren, leg het dan voor aan de Kerk” (Mt. 18, 15-17).
In deze tijd van massacommunicatie, waar iedere informatie “verteerd” wordt en helaas, met haar ten dele ook het leven van personen, dient men de kracht van het woord opnieuw te leren, zijn constructieve kracht, maar ook zijn potentiële destructieve kracht; wij dienen erover te waken dat het Biechtgeheim nooit geschonden wordt door wie ook, en dat de nodige terughoudendheid verbonden aan de uitoefening van de bediening van de Kerk, altijd jaloers zou bewaard blijven, met als enige horizont de waarheid en het integraal welzijn van de persoon.
Vragen wij aan de Heilige Geest voor heel de Kerk, een vurige liefde voor de waarheid op alle domeinen en in alle levensomstandigheden; de bekwaamheid om haar integraal te bewaren in de verkondiging van het Evangelie aan heel de schepping, de beschikbaarheid voor het martelaarschap om de onschendbaarheid van het Biechtgeheim te beschermen, evenals de nodige voorzichtigheid en wijsheid om ieder georkestreerd en verkeerd gebruik van informatie uit het privé-, sociaal en kerkelijk leven te vermijden, dat zich zouden kunnen keren tegen de waardigheid van de persoon en de Waarheid zelf, die Christus, Heer en Hoofd van de Kerk, toch is.
In het zorgvuldig bewaren van het Biechtgeheim en de nodige onderscheiding, verbonden aan het forum internum buiten het Sacrament en aan andere bedieningen van het ambt, schittert de bijzondere harmonie tussen de petrinische en mariale dimensie van de Kerk.
Met Petrus behoudt de bruid van Christus, tot het einde van de geschiedenis, het institutioneel ambt van “de sleutelmacht”: zoals de Allerheiligste Maagd Maria, bewaart de Kerk “alles in haar hart” (Lc. 2, 51, b), wetend dat in haar dit licht straalt dat iedere mens verlicht, en dat moet bewaard, beschermd en bewaakt worden in de heilige ruimte tussen het persoonlijk geweten en God.