
Mauro Kard. Piacenza - 29 juni 2019
NOTITIE OVER HET BELANG VAN HET FORUM INTERNUM EN DE ONSCHENDBAARHEID VAN HET SACRAMENTELE ZEGEL (OF BIECHTGEHEIM) | |||
► | Het sacramentele zegel of biechtgeheim |
Onlangs, toen de Heilige Vader over het sacrament van de verzoening sprak, heeft hij willen herinneren aan het onmisbaar en onaanraakbaar karakter van het Biechtgeheim: “De verzoening is een weldaad die de wijsheid van de Kerk altijd met heel haar morele en juridische kracht beschermd heeft door het Biechtgeheim. Ook al wordt het door de moderne mentaliteit niet altijd begrepen, het is onmisbaar voor de heiligheid van het sacrament en voor de gewetensvrijheid van de boeteling; deze laatste moet er op elk ogenblik van verzekerd zijn dat het sacramenteel gesprek het geheim van de Biechtstoel blijft, tussen zijn geweten dat zich opent voor de genade van God en de noodzakelijke bemiddeling van de priester. Het geheimgeheim is onmisbaar en geen enkele menselijke macht heeft er rechtsmacht over of kan er aanspraak op maken”. Paus Franciscus, Toespraak, Aula Paulus VI, Tot de deelnemers aan de 30e cursus over het forum internum georganiseerd door de Apostolische Penitentiarie (29 mrt 2019), 4
Het onschendbaar geheim van de Biecht komt rechtstreeks voort uit het goddelijk geopenbaard recht en heeft zijn wortels in de aard zelf van het Sacrament, zodanig dat op kerkelijk vlak geen enkele uitzondering kan toegelaten worden, en nog minder op burgerlijk vlak. De toediening van het Sacrament van de Verzoening bevat namelijk de essentie zelf van het christendom en van de Kerk: de Zoon van God is mens geworden om ons te redden en heeft besloten om de Kerk als “noodzakelijk instrument” te laten delen in dit heilswerk, en in de Kerk degenen die Hij gekozen heeft, geroepen en aangesteld als Zijn bedienaars.
Om deze waarheid uit te drukken heeft de Kerk altijd geleerd dat de priesters in de viering van de Sacramenten optreden “in persona Christi capitis”, dat wil zeggen in de persoon van Christus zelf die het Hoofd is : “Christus laat ons toe gebruik te maken van zijn “ik”, wij spreken met het “ik” van Christus, Christus “trekt” ons “in Hem” en laat ons met Hem verenigen, Hij verenigt ons met zijn “ik”. (...) Het is deze vereniging met zijn “ik” die zich realiseert in de woorden van de consecratie. Zo ook, is in het “ik vergeef u” – want niemand onder ons zou zonden kunnen vergeven – het “ik” van Christus, van God, die als enige kan vergeven”. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Vigilie bij gelegenheid van de afsluiting van het Jaar van de Priester, Gesprek van de Paus met de priesters (10 juni 2010), 3
Iedere boeteling die nederig naar een priester gaat om zijn zonden te belijden, getuigt aldus van het grote mysterie van de Menswording en van de bovennatuurlijke essentie van de Kerk en het ambtelijk priesterschap, waardoor de verrezen Christus de mensen tegemoet gaat, hun leven sacramenteel – dat wil zeggen reëel – raakt en hen redt. Dat is de reden waarom de bescherming van het Biechtgeheim door de Biechtvader, en indien nodig usque ad sanguinis effusionem, niet alleen een plicht van “loyaliteit” is tegenover de boeteling, maar meer dan dat: het is een noodzakelijk en direct getuigenis – een “martyrium” – van de uniciteit en heilzame universaliteit van Christus en de Kerk. Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Verklaring over de uniciteit en heilbrengende universaliteit van Jezus Christus en de Kerk, Dominus Iesus (6 aug 2000)
De kwestie van het Biechtgeheim is momenteel onderworpen en gereglementeerd door Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) en Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991), evenals door Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997), waar men veelbetekenend kan lezen dat de Kerk uit kracht van haar eigen gezag, niet “bepaalt” maar eerder “verklaart” – dat wil zeggen dat zij het als een onwrikbaar gegeven erkent, dat juist voortvloeit uit de heiligheid van het Sacrament dat Christus heeft ingesteld – “dat elke priester die Biecht hoort, onder zeer strenge straffen verplicht is tot absolute geheimhouding van de zonden die zijn boetelingen hem beleden hebben”.
Een Biechtvader kan om geen enkele reden “met woorden of op welke andere wijze en om welke reden ook over de boeteling ook maar iets bekend maken” (Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983)), en evenmin “gebruik maken van de kennis uit een belijdenis verkregen, op een wijze die bezwarend is voor de boeteling, ook al is elk gevaar van bekendmaking uitgesloten”. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 984. vgl. can. 984, §1 CIC De doctrine heeft vervolgens de inhoud van het Biechtgeheim verder gepreciseerd, en dit houdt in: “alle zonden zowel van de boeteling als van andere personen, die gekend worden door de zondenbelijdenis van de boeteling, zowel doodzonden als dagelijkse zonden, verborgen of publieke, voor zover zij bekend gemaakt werden met het oog op de absolutie, en die aldus door de Biechtvader uit kracht van het sacrament gekend zijn”. V. De Paolis – D. Cito, Les sanctions dans l’Eglise. Commentaire au Code de droit canonique. Libro VI, Città del Vaticano, Urbaniana University Press, 2000, p. 345. Het Biechtgeheim betreft dus iedereen die door de boeteling beschuldigd werd, zelfs in het geval dat de Biechtvader geen absolutie gegeven heeft. Hoe het ook zij, het Biechtgeheim moet ook dan bewaard worden.
Een priester neemt namelijk kennis van de zonden van de boeteling “non ut homo, sed ut Deus” – niet als mens, maar als God” H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. Suppl., II, 1 ad 2, zodanig dat hij gewoon “negeert” wat hem in de Biecht gezegd geweest is, omdat hij niet als mens geluisterd heeft maar precies in de naam van God. Een Biechtvader zou zelfs kunnen “zweren”, zonder enig nadeel voor zijn geweten, “niet te weten” wat hij alleen weet als bedienaar van God. Door zijn eigen natuur, gaat het Biechtgeheim zover dat het de Biechtvader ook “innerlijk” bindt. Het is hem namelijk verboden vrijwillig aan de Biecht terug te denken en hij is gehouden iedere onvrijwillige herinnering eraan van zich te houden. Aan het Biechtgeheim is eveneens iedereen gehouden die op welke manier ook, kennis gekregen heeft van de zonden van een Biecht: “Tot de verplichting om het geheim te bewaren zijn ook gehouden een eventuele tolk en alle anderen, die op welke wijze ook uit een belijdenis zonden te weten zijn gekomen” (Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983))
Het absoluut verbod dat het Biechtgeheim oplegt, is zodanig dat het de priester verhindert buiten het Sacrament met de boeteling zelf over de inhoud van de Biecht te spreken, “tenzij de boeteling expliciet toestemming geeft, en beter nog indien deze toestemming niet gevraagd werd”. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de leden van de Apostolische Penitentiarie en Biechtvaders van de Romeinse Basilieken - Sala Clementina, De priester kijkt naar het persoonlijk geweten "in persona Christi" (12 mrt 1994), 4 Het Biechtgeheim vloeit dus niet voort uit de wil van de boeteling, die na het ontvangen van het Sacrament, geen macht heeft om de Biechtvader te ontslaan van de plicht tot Biechtgeheim, want deze plicht komt rechtstreeks van God zelf.
De bescherming van het Biechtgeheim en de heiligheid van de Biecht zullen nooit het voorwerp kunnen uitmaken van eender welke vorm van samenspanning met het kwaad maar zijn integendeel het enige echte tegengif voor het kwaad dat de mens en heel de wereld bedreigt; zij zijn de reële mogelijkheid om zich over te geven aan de liefde van God, zich door deze liefde te laten bekeren en transformeren, door er in zijn leven concreet aan te leren beantwoorden. In het geval van zonden, misdaden inbegrepen, is het nooit toegelaten als voorwaarde voor de absolutie, de verplichting op te leggen om zich tot de burgerlijke rechtspraak te wenden, krachtens het natuurlijk principe dat in alle wetgevingen aanvaard is, “nemo tenetur se detegere”.
Nochtans behoren het oprecht berouw en het vaste voornemen zich te beteren en het bedreven kwaad niet opnieuw te stellen, tot de “structuur” zelf van het sacrament van de verzoening, als voorwaarde van geldigheid. In het geval dat zich een boeteling aandient die het slachtoffer is van het kwaad van iemand anders, zal de Biechtvader ervoor zorgen hem in te lichten over zijn rechten en de juridische middelen die hij kan aanwenden om het feit bij de burgerlijke of kerkelijke rechtbank aan te klagen en om hem recht te doen wedervaren.
Iedere politieke activiteit of initiatief van de wetgeving dat de onschendbaarheid van het Biechtgeheim wil “forceren”, zou een onaanvaardbare aantasting zijn van de libertas Ecclesiæ, die haar gegrondheid niet ontvangt van de staten, maar van God; het zou eveneens een geweldpleging zijn op de godsdienstvrijheid die iedere andere vrijheid juridisch fundeert, de gewetensvrijheid van de burgers inbegrepen, of zij nu boeteling of Biechtvader zijn. Schending van het Biechtgeheim zou neerkomen op schadeberokkening van een arme, die de zondaar is.