
Emeritus Paus Benedictus XVI - 11 april 2019
DE KERK EN HET SCHANDAAL VAN HET SEKSUEEL MISBRUIK | |||
► | Vorming en leven van priesters |
Het proces van afbraak van de christelijke opvatting van moraal, dat lang voorbereid en nog bezig is, zoals ik u probeerde te laten zien, heeft in de jaren zestig een radicaliteit beleefd zoals die er van tevoren nooit is geweest. Het is vanzelfsprekend dat deze afbraak van het morele leergezag van de Kerk zijn uitwerking zou hebben op de verschillende terreinen van het leven. In samenhang met het treffen van de voorzitters van de bisschoppenconferenties van heel de wereld met paus Franciscus is vooral de kwestie van het leven van de priester van belang en bovendien van de seminaries. Bij het probleem van de voorbereiding op het priesterlijke dienstwerk in de seminaries kan men inderdaad een verregaande ineenstorting vaststellen van de vorm van deze voorbereiding tot nog toe. In verschillende seminaries hebben zich homoseksuele clubs gevormd, die min of meer openlijk actief waren en het klimaat in de seminaries duidelijk veranderd hebben. In een seminarie in Zuid-Duitsland woonden priesterkandidaten en kandidaten voor het ambt van pastorale werker bij elkaar. Bij de gemeenschappelijke maaltijden waren seminaristen, gehuwde pastorale werkers, deels met vrouw en kind, en af en toe pastorale werkers met hun vriendinnen samen. De sfeer op het seminarie kon de voorbereiding op de priesterroeping niet ondersteunen. De Heilige Stoel had weet van dergelijke problemen, zonder daarover precies geïnformeerd te zijn. Als een eerste stap werd opdracht gegeven tot een apostolische visitatie in de seminaries van USA.
Omdat na Vaticanum II ook de criteria voor de keuze en de benoeming van bisschoppen veranderd was, was ook de verhouding van de bisschoppen tot hun seminaries zeer verschillend. Als criterium voor de benoeming van nieuwe bisschoppen werd nu vooral naar hun “conciliariteit” gekeken, waaronder natuurlijk verschillende dingen konden worden verstaan. Inderdaad werd onder conciliaire gezindheid in grote delen van de Kerk een kritische of negatieve houding tegenover de tot nu bestaande traditie verstaan. Deze moest nu door een radicaal open houding naar de wereld toe vervangen worden. Een bisschop, die tevoren rector geweest was, had de seminaristen pornofilms laten zien, zogenaamd met de bedoeling hen zo weerbaar te maken tegen een gedrag dat met het geloof in strijd is. Er waren – niet alleen in de VS – hier en daar bisschoppen, die de katholieke traditie als totaal afwezen en probeerden in hun bisdommen een soort nieuwe, moderne “katholiciteit” te vormen. Misschien is het het vermelden waard dat in niet weinige seminaries studenten die bij het lezen van mijn boeken betrapt werden, als niet geschikt voor het priesterschap beschouwd werden. Mijn boeken werden als slechte literatuur verborgen en slechts zo ongeveer onder de bank gelezen.
De visitatie die nu volgde, bracht geen nieuwe informatie omdat kennelijk verschillende krachten hadden samengewerkt om de werkelijke situatie te verhullen. Er moest een tweede visitatie plaatsvinden en die bracht behoorlijk meer informatie, maar bleef in het algemeen toch zonder gevolgen. Toch heeft zich de situatie in de jaren zeventig geconsolideerd. Desondanks kwam het maar hier en daar tot een nieuwe versterking van de priesterroepingen, omdat de situatie in zijn totaliteit zich anders ontwikkeld heeft.
De kwestie van de pedofilie is, zover ik mij kan herinneren, pas in de tweede helft van de jaren tachtig een brandende kwestie geworden. Zij was in de USA ondertussen al tot een publiek probleem geworden, zodat de bisschoppen hulp zochten in Rome, omdat het kerkelijk recht, zoals het in de Codex staat, niet voldoende leek om de nodige maatregelen te nemen. Rome en de Romeinse canonisten hadden eerst moeite met dit onderwerp; naar hun mening moest een tijdelijke suspensie van het priesterlijk ambt voldoende zijn, om zuivering en helderheid te scheppen. Dat was voor de Amerikaanse bisschoppen niet aanvaardbaar, omdat de priesters zodoende in dienst van de bisschop bleven en beoordeeld werden als direct met hem verbonden figuren. Een vernieuwing en versterking van het bewust losjes vorm gegeven strafrecht van de nieuwe Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) kon pas langzaam zijn weg vinden.
Daarbij kwam echter een fundamenteel probleem in de perceptie van het strafrecht. Als “conciliair” gold alleen nog het zogenaamde “garantisme”. Dat betekent dat vooral de rechten van de aangeklaagde gegarandeerd moesten worden en dat ging zelfs zo ver dat feitelijk een veroordeling überhaupt uitgesloten was. Als tegenwicht tegen de dikwijls onvoldoende verdedigingsmogelijkheid van aangeklaagde theologen werd nu hun recht op verdediging in de zin van het garantisme zo ver uitgebreid, dat veroordelingen nauwelijks nog mogelijk waren.
Staat u mij hier een klein excurs toe. Tegenover de omvang van de pedofiliemisdrijven komt mij een woord van Jezus in gedachte dat luidt: “Wie een van deze kleinen, die in mij geloven, tot zonde verleidt, voor hem was het beter, als hij met een molensteen om de hals in zee geworpen werd” (Mc. 9, 42). Dit woord gaat in zijn oorspronkelijke betekenis niet over seksuele verleiding van kinderen. Het woord “de kleinen” betekent in het spraakgebruik van Jezus de eenvoudige gelovigen, die door de intellectuele hoogmoed van hen die zich intelligent vinden in het geloof ten val gebracht kunnen worden. Jezus beschermt dus hier het goed van het geloof met een uitdrukkelijke strafdreiging aan het adres van hen die daar schade aan toe brengen. De moderne toepassing van de zin is in zich niet verkeerd, maar zij mag de oorspronkelijke betekenis niet toedekken. Daarin komt tegen iedere vorm van garantisme duidelijk naar voren, dat niet alleen het recht van de aangeklaagde belangrijk is en garantie nodig heeft. Net zo belangrijk zijn hoge goederen als het geloof. In een evenwichtig kerkelijk recht, dat overeenkomt met de totale boodschap van Jezus, moet men dus niet alleen garantistisch zijn voor de aangeklaagde waarvan de eerbiediging een rechtsgoed is. Het moet ook het geloof beschermen dat eveneens een belangrijk rechtsgoed is. Een goed samengesteld kerkelijk recht moet dus een dubbele garantie inhouden – rechtsbescherming voor de aangeklaagde, rechtsbescherming van het goed dat op het spel staat. Als men tegenwoordig deze op zich heldere opvatting verdedigt, dan spreekt men in het algemeen bij de kwestie van de rechtsbescherming van het geloofsgoed tot dovemans oren. Het geloof lijkt in het algemene rechtsbewustzijn niet meer de rang te hebben van een goed dat beschermd dient te worden. Dat is een bedenkelijke situatie, die door de herders van de Kerk beseft en ernstig genomen moet worden.
Aan de korte notities over de situatie van de priesteropleiding ten tijde van de publieke uitbraak van de crisis zou ik nog een paar aanwijzingen willen toevoegen om het kerkelijk recht in deze kwestie verder te ontwikkelen. Op zich is voor misdrijven van priesters de Congregatie voor de Clerus bevoegd. Maar omdat binnen die congregatie het garantisme de situatie over het algemeen beheerste, ben ik met paus Johannes Paulus II overeengekomen dat het verstandig zou zijn de competentie over deze misdrijven aan de Congregatie voor de Geloofsleer toe te wijzen, en wel onder de titel “Delicta maiora contra fidem”. Met deze toewijzing was ook de mogelijkheid tot de hoogste straf, d.w.z. wegzending uit klerikale stand, mogelijk, die onder andere rechtstitels niet opgelegd had kunnen worden. Dat was bepaald geen truc om de hoogste straf te kunnen opleggen maar komt voort uit het belang van het geloof voor de Kerk. Inderdaad is het belangrijk te zien, dat bij dergelijk wangedrag van clerici uiteindelijk het geloof beschadigd wordt. Alleen daar waar niet het geloof het handelen van de mens bepaalt, zijn dergelijke misdaden mogelijk. De zwaarte van de straffen veronderstelt uiteraard ook een helder bewijs voor het vergrijp – de bedoeling van het garantisme blijft gelden. Met andere woorden: om de hoogste straf rechtmatig te kunnen opleggen, is een echt strafproces nodig. Daarmee waren echter zowel de bisdommen als Heilige Stoel overvraagd. We hebben daarom een minimumvorm van een strafproces geformuleerd en de zaak open gelaten of de Heilige Stoel zelf het proces overneemt, als het bisdom of het aartsbisdom daartoe niet in staat is. In ieder geval moest het proces door de Congregatie voor de Geloofsleer beoordeeld worden om de rechten van de aangeklaagde te garanderen. Tenslotte hebben wij in de Feria IV (d.w.z. de vergadering van de leden van de Congregatie) een beroepsinstantie geschapen om ook een mogelijkheid van beroep tegen het proces te hebben. Omdat dit alles eigenlijk boven de krachten van de Congregatie voor de Geloofsleer uitging en er daarom tijdelijke vertragingen ontstaan zijn, die uit de aard der zaak tegengegaan moesten worden, heeft paus Franciscus verdere hervormingen doorgevoerd.