H. Paus Johannes Paulus II - 17 maart 1996
Christus, Zoon van de Vader en één in wezen met Hem, is aangesteld tot priester van het Nieuwe Verbond naar de wijze van Melchisédek: Hij is dus ook tot het priesterschap geroepen. Het is de Vader die zijn Zoon, die door Hem is voortgebracht in een daad van eeuwige liefde, roept om de wereld binnen te gaan Vgl. Heb. 10, 5 en dat Hij mens wordt. Hij wil dat zijn enige Zoon door de menswording, “voor altijd priester wordt”: de unieke priester van het nieuwe en eeuwige verbond. In de roeping van de Zoon tot het priesterschap wordt de diepte van het mysterie van de heilige Drie-eenheid uitgedrukt. Want alleen de Zoon, het Woord van God, in wio en door wie alles geschapen is, kan voortdurend de schepping als offer aan de Vader aanbieden en zo bevestigen dat al het geschapene van de Vader komt en tot lofprijzing van de Schepper moet dienen. Zo ligt dus de oorsprong van het mysterie van het priesterschap in de heilige Drie-eenheid en tegelijkertijd is het een gevolg van de incarnatie. Door mens te worden treedt de enige en eeuwige Zoon van de Vader die uit een vrouw geboren is, binnen in de scheppingsorde en wordt LO priester, de enige en eeuwige priester.
De schrijver van de brief aan de Hebreeuwse christenen legt er de nadruk op dat het priesterschap van Christus verbonden is met het kruisoffer: “Christus, gekomen als hogepriester van het waarachtige heil, is door een verhevener en volmaakter ten/ - die niet gemaakt is door mensenhanden - dat wil zeggen: ze behoort niet tot onze geschapen wereld- eens en voorgoed het heiligdom binnengegaan (... ) nadat Hij met zijn eigen bloed een eeuwige verlossing heeft verworven”. Vgl. Heb. 9, 11-12 Het priesterschap van Christus is geworteld in het verlossingswerk. Christus is de priester van zijn eigen offer: “Door de eeuwige geest heeft hij zichzelf aan God geofferd als een smetteloos offer” (Heb. 9, 14). Het priesterschap van het Nieuwe Verbond, waartoe wij door de Kerk geroepen zijn, betekent dus deelname aan dat unieke priesterschap van Christus.
Het Tweede Vaticaans Concilie spreekt over het begrip 'roeping' in heel zijn omvang. Het spreekt namelijk over de roeping van de mens, over de roeping van de christen, de roeping als gehuwden en als gezinsleden. In die samenhang is het priesterschap één van de roepingen, één van de mogelijkheden om Christus te volgen, die meer dan eens in het evangelie de uitnodiging uitspreekt: .,Volg mij".
In de dogmatische Constitutie over de Kerk, 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964), spreekt het Concilie uit dat alle gedoopten deelhebben aan het priesterschap van Christus; maar het maakt tegelijkertijd een duidelijk onderscheid tussen het priesterschap van het Volk Gods, dat alle gelovigen met elkaar delen, en het hiërarchische, dat wil zeggen het ambtelijke priesterschap. Met betrekking hiertoe dient een duidelijke passage uit dat conciliedocument in zijn geheel aangehaald te worden: "Christus de Heer, de hogepriester die uit het midden van de mensen genomen is Vgl. Heb. 5, 1-5
, heeft het nieuwe volk, 'gemaakt tot een koninklijk geslacht van priesters voor zijn God en Vader' (Openb. 1, 6)(Openb. 5, 9-10). De gedoopten immers zijn door de wedergeboorte en de zalving van de Heilige Geest tot een geestelijke woonstede en een heilig priesterschap gewijd, om door alle werken van de christenmens geestelijke offers op te dragen en de wonderdaden te verkondigen van Hem die hen uit de duisternis naar zijn wonderbaar licht heeft geroepen. Vgl. 1 Pt. 2, 4-10
Daarom dienen alle leerlingen van Christus, volhardend in het gebed en samen God lof toezingend Vgl. Hand. 2, 42-47
, zichzelf als een levende, heilige en aan God wegevallige offergave aan te bieden. Vgl. Rom. 12, 1
Overal ter wereld moeten zij voor Christus getuigenis afleggen en tot verantwoording bereid zijn tegenover degenen die hun rekenschap vragen van hun hoop op eeuwig leven. Vgl. 1 Pt. 3, 15
Het algemeen priesterschap van de gelovigen en het ambtelijk of hiërarchisch priesterschap zijn weliswaar wezenlijk en niet alleen naar rangorde van elkaar verschillend. Ze zijn echter op elkaar aangewezen en het ene zowel als het andere heeft op zijn bijzondere wijze aan Christus' priesterschap deel. Hij, die het ambtelijk priesterschap heeft ontvangen, vormt en bestuurt, door de gewijde macht waarover hij beschikt, het priesterlijk volk; in de persoon van Christus voltrekt hij het eucharistisch offer en in naam van heel het volk draagt hij het op aan God. De gelovigen, van hun kant, doen door hun koninklijk priesterschap actief mee in de aanbieding van de eucharistische offergave. Zij oefenen het verder uit in het ontvangen van de sacramenten, in het gebed en de dankzegging, in het getuigenis van een heilig leven, in de onthechting en de daadwerkelijke liefde. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10 Het ambtelijk priesterschap staat ten dienste van het algemeen priesterschap van alle gelovigen. Dat betekent dat wanneer de priester de Eucharistie viert en de sacramenten toedient, hij de gelovigen bewust maakt van hun eigen deelname aan het priesterschap van Christus.
Duidelijk blijkt dus, dat in de brede context van de christelijke roeping, de roeping tot het priesterschap een specifieke uitnodiging is. En dat komt meestal ook overeen met onze persoonlijke ervaring als priester: we hebben het doopsel en het vormsel ontvangen; we namen deel aan de katechese; we vierden de liturgie mee, vooral de Eucharistie. Onze roeping tot het priesterschap is ontstaan in het kader van het hele christelijke leven.
iedere priesterroeping heeft een eigen persoonlijke ontstaansgeschiedenis met duidelijke verwijzingen naar specifieke momenten in het leven van ieder. Toen Jezus zijn apostelen riep zei hij tegen ieder apart: “Volg mij” (Mt. 4, 19)(Mt. 9, 9)(Mc. 1, 17)(Mc. 2, 14)(Lc. 5, 27)(Joh. 1, 43)(Joh. 21, 19). Al gedurende 2000 jaar richt Hij nog steeds dezelfde oproep tot talloze mannen, in het bijzonder tot vele jongeren. Soms roept Hij ook iemand op een verrassende wijze, hoewel het nooit gaat om een
geheel onverwachte oproep. De oproep van Christus om Hem te volgens is gewoonlijk lange tijd voorbereid. Omdat ze reeds aanwezig is in het bewustzijn van het kind, zelfs als besluiteloosheid of het appèl om andere wegen te volgen hem in verwarring brengen, is ze, wanneer ze opnieuw klinkt, geen verrassing. Men moet er dan ook niet verwonderd over zijn dat juist deze roeping het wint van alle andere, en de jonge man de weg kan betreden die Christus hem wijst: hij verlaat zijn familie en begint aan de specifieke voorbereiding op het priesterschap.
Er bestaat een typologie van de roeping die ik hier uiteen wil zetten. Men vindt een schets ervan in het Nieuwe Testament. Als Christus zegt: 'Volg mij!', dan richt Hij zich tot onderscheiden personen: tot vissers zoals Petrus of de zonen van Zebedeüs Vgl. Mt. 4, 19-22 , maar ook tot een Levi, een tollenaar, later Mattheüs genoemd. Het beroep van belastingontvanger werd in Israël als zondig en ook verachtelijk beschouwd. En toch roept Christus juist een tollenaar binnen de groep van de apostelen. Vgl. Mt. 9, 19 . De roeping van Saulus van Tarsus, berucht en gevreesd als een vervolger van de christenen en als een hater van de naam van Jezus, wekt zeker de allergrootste verbazing (Hand. 9, 1-19). Juist deze Farizeëer werd geroepen op de weg naar Damascus. De Heer wil van hem een werktuig van Zijn keuze maken, bestemd om in Zijn naam veel te lijden. Vgl. Hand.9, 15-16
leder van ons, priesters, herkent zichzelf in die bijzondere evangelische typologie van de roeping; tegelijkertijd weet hij dat de geschiedenis van zijn eigen roeping, de weg waarlangs Christus hem zijn hele leven leidt, in zekere zin ook een absoluut unieke is.
Beminde broeders in het ambt, wij moeten dikwijls momenten zoeken om te bidden, om stil te staan bij het mysterie van onze roeping, ons hart vullen met verwondering en dankbaarheid jegens God voor zo'n onuitsprekelijke gave.
Het beeld van de roeping die uit het evangelie op ons toe komt is specifiek verbonden met de persoon van de visser. Jezus heeft enkele vissers uit Galilea tot zich geroepen, onder wie Simon-Petrus, en Hij heeft de apostolische zending bepaald door naar hun beroep te verwijzen. Na de wonderbare visvangst, toen Petrus zich voor Jezus neerwierp met de uitroep: “Heer ga weg van mij want ik ben een zondig mens, antwoordde Christus: Wees niet bang, voortaan zult u mensen vangen” (Lc. 5, 8-10).
Petrus en de andere apostelen leefden samen met Jezus en met Hem gingen ze ook de weg van Zijn zending. Zij hoorden de woorden die Hij sprak, zij waren vol bewondering voor zijn werken, zij verbaasden zich over de wonderen die Hij deed. Zij wisten dat Jezus de Messias was, door God gezonden naar Israël en naar de hele mensheid om de weg van het heil te wijzen. Maar hun geloof zou een weg moeten gaan langs de mysterievolle gebeurtenissen van de heilsverwerkelijking, die hij vaak aankondigde: “De Mensenzoon zal worden overgeleverd in de handen van mensen en zij zullen Hem ter dood doen brengen, en op de derde dag zal Hij verrijzen” (Mt. 17, 22-23).
Dit alles is gebeurd door zijn dood en zijn verrijzenis, in de dagen die liturgie het 'Triduum Sacrum' noemt. Het was juist tijdens dit hele paasgebeuren dat Jezus aan zijn apostelen duidelijk maakte dat het hun roeping was priester te worden zoals Hij en vanuit Hem.
Dit alles voltrok zich toen Hij, op de avond voor zijn dood aan het kruis, in de zaal van het Avondmaal het brood nam en daarna de kelk met wijn, en daarover de woorden uitsprak van de consecratie. Brood en wijn werden zijn Lichaam en Zijn Bloed, gegeven als offer voor de hele mensheid. Jezus sloot dit teken van Hem af met de opdracht voor de apostelen: “Doet dit tot mijn gedachtenis” (1 Kor. 11, 25). Door deze woorden vertrouwde Hij hen zijn eigen offer toe en Hij droeg dit door
hun handen voor altijd over aan de Kerk. Door aan de apostelen de gedachtenis aan zijn eigen offer toe te vertrouwen, maakte Christus hen ook deelnemers aan zijn priesterschap. Er bestaat dan ook een nauwe en onlosmakelijke band tussen de offerande en de priester: degene die het offer van Christus opdraagt moet ook deel hebben aan het priesterschap van Christus. De roeping tot het priesterschap van Christus is dus een roeping tot het opdragen van het offer in persona Christi, uit hoofde van de deelname aan Zijn priesterschap. Daarom hebben wij van de apostelen de priesterlijke ambtsbediening geërfd.
“De meester is daar en roept U” (Joh. 11, 28). Die woorden kunnen met de roeping tot het priesterschap in verband worden gebracht. De uitnodiging van God staat aan het begin van de weg die de mens in zijn leven moet volbrengen: dat is het meest belangrijke aspect van de roeping, maar het is niet het enige. Met de wijding tot het ambt van priester begint namelijk een weg die duurt tot het graf. Die hele weg is een 'roepings-traject'. De Heer roept de priesters tot verscheidene taken en tot verschillende bedieningen die uit de roeping voortkomen. Maar de roeping heeft ook nog een andere realiteit, op een hoger niveau. Naast de taken die aan het ambt eigen zijn, blijft aan de basis van alles altijd de realiteit van 'de priesterlijke staat, het priester-zijn'.
De situaties en omstandigheden van het dagelijkse leven zijn voor de priester voortdurend een uitnodiging om zijn eerste keuze te bevestigen en vragen hem om steeds opnieuw te antwoorden op de oproep van God. Ons leven als priester is, zoals het leven van iedere christen, een opeenvolging van antwoorden op Gods uitnodigingen.
Naar aanleiding hiervan is de parabel van de knechten die op de terugkomst van hun heer wachten, veelbetekenend. Omdat hij op zich laat wachten, moeten zij waken opdat hij hen bij zijn komst wakende zal vinden. Vgl. Lc. 12, 35-40 Zou die waakzaamheid uit het evangelie niet een andere benaming kunnen zijn voor het antwoord op de roeping? Dit antwoord wordt toch ook gegeven vanuit een duidelijk gevoel voor verantwoordelijkheid? Christus legt daar ook de nadruk op: “Gelukkig de dienaars die de heer bij zijn komst wakend vindt” ( ... ) (Lc. 12, 37-38).
De priesters van de Latijnse kerk aanvaarden de verplichting celibatair te leven. Als roeping waakzaamheid inhoudt, is een van de kenmerkende aspecten hiervan zeker de levenslange trouw aan deze verplichting. Toch is het celibaat slechts één van de kenmerken van de roeping; de realisering ervan gebeurt door een totale beschikbaarheid voor de vele taken die uit het priesterambt voortkomen.
Roeping is geen statisch gegeven: de roeping heeft een heel eigen dynamiek. Beminde ambtsbroeders, wij versterken en verwerkelijken onze roeping steeds meer in de mate dat wij 'het mysterie van het verbond' tussen God en mensen trouw beleven; in het bijzonder in de trouwe beleving van het sacrament van de Eucharistie. Wij realiseren onze roeping naarmate wij, met groeiende intensiteit van het priesterschap en van onze priesterlijke bediening, waartoe wij geroepen zijn, gaan houden. Zo zullen we ook steeds meer ontdekken dat wij, juist door priester te zijn, onszelf realiseren en zo de authenticiteit van onze roeping bevestigen. Alles in het unieke en eeuwige plan van God met ieder van ons. Dit goddelijke plan voltooid zich in de mate dat het door ons wordt erkend en aanvaard als levensdoel en ons levensprogram.
Gloria Dei vivens homo. De woorden van de heilige lreneüs H. IreneĆ¼s van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. IV, 20,7 brengen op een diepzinnige wijze de heerlijkheid van God en de zelfverwezenlijking van de mens samen. Non nobis, Domine, non nobis, sed nomine tuo da gloriam (Ps. 115, 1). Door deze woorden van de psalmist dikwijls te herhalen, geven wij er ons rekenschap van dat 'de verwezenlijking van onszelf' in het leven een transcendent begin en einde heeft. Dat ligt vervat in de woorden 'de heerlijkheid van God': ons leven is bestemd om 'officium laudis' te worden. De roeping tot het priesterambt is een specifieke roeping tot het 'officium laudis'. Wanneer de priester de Eucharistie viert, als hij in het sacrament van Boete en Verzoening de vergeving van God schenkt, of wanneer hij de andere sacramenten toedient, brengt hij lof aan God. De glorie van de levende God moet de priester dus zeer ter harte gaan. Hij moet samen met de gelovige gemeenschap de heerlijkheid van God, die in de schepping en de verlossing zijn uitstraling heeft, verkondigen. De priester is geroepen om zich op een bijzondere manier te verenigen met Christus, het eeuwige Woord en waarlijk mens, de Verlosser van de wereld: juist in de verlossing openbaart zich de volheid van de glorie die de mensheid samen met de schepping aan de Vader en aan Jezus Christus betuigt.
Het 'officium laudis' bestaat niet alleen uit het bidden van de woorden van de psalmen, het zingen van de liturgische liederen en het in vele verschillende talen doen klinken van de gezangen van het Gods volk voor het aangezicht van de Schepper. Het 'officium laudis' krijgt vooral gestalte in de voortdurende ontdekking van het ware, van het goede, van het schone in de gaven van de Schepper; en het is, tegelijkertijd de ontdekking van de zin van het menselijke bestaan. Het mysterie van de verlossing openbaart volledig de zin van het leven en brengt het leven van de mens nader tot het leven van God.
De verlossing, definitief voltrokken in het Paasmysterie door het lijden, sterven en verrijzen van Christus, openbaart niet alleen de transcendente heiligheid van God, maar ook, zoals het Tweede Vaticaans Concilie leert, openbaart zij mensen aan elkaar. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22 De glorie van God is neergelegd in de orde van de schepping en van de verlossing; de priester is geroepen om dit mysterie tot het einde toe te beleven, om aan het grote 'officium laudis', dat in het heelal onophoudelijk gestalte krijgt, deel te nemen.
Alleen wanneer hij de werkelijkheid van de verlossing van de wereld en van de mens ten diepste beleeft, kan hij mensen en families nabij zijn in het lijden en de problemen en zo zonder vrees en met de benodigde geestelijke weerbaarheid, de realiteit van het kwaad en de zonde overwinnen.
Gloria Dei vivens homo. De priester die de roeping heeft eer aan God te brengen, wordt tegelijkertijd ten diepste gekenmerkt door een zware taak die vervat ligt in het tweede deel van de uitspraak van de heilige lreneüs: Vivens homo.
De liefde voor Gods heerlijkheid verwijdert de priester niet van het gewone leven en van alles wat daarmee te maken heeft. Integendeel. Zijn roeping brengt hem ertoe de volle betekenis ervan te ontdekken. Wat betekent 'vivens homo'? Dat betekent: de mens in de volheid van zijn waarheid. Dat is de mens door God geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis. Het is ook de mens aan wie God de aarde heeft toevertrouwd met de opdracht erover te heersen. Het is de mens die gekenmerkt wordt door een veelvuldige rijkdom van natuur en genade. Het is de mens die bevrijd is van de slavernij van de zonde en verheven is tot de waardigheid van Gods aangenomen kind.
Zo is de mens en de mensheid die de priester voor zich ziet wanneer hij de goddelijke geheimen viert: de pasgeborenen die de ouders aanbieden voor de Doop alsook de kinderen die hij in de catechese en het godsdienstige onderricht ontmoet. Ook de jongeren die in de gevoeligste periode van hun leven hun weg kiezen, hun eigen roeping, en die zich voorbereiden op de vorming van een nieuw gezin of die zich willen wijden aan het Rijk van God door intrede in een seminarie of een instituut voor het gewijde leven. De priester moet heel dicht bij de jongeren staan. Zij richten zich in die periode van hun leven dikwijls tot hem om bemoedigende raad, om steun van het gebed, om een verstandige begeleiding van hun roeping. Op deze wijze kan de priester gewaar worden hoe zeer zijn roeping openstaat naar mensen en hoezeer hij hen ten dienste is.
Door veelvuldig contact met jongeren ontmoet hij de toekomstige vaders en moeder van de gezinnen, de toekomstige beroepskrachten of in ieder geval de mensen die door inzet van hun kwaliteiten kunnen bijdragen aan de opbouw van de toekomstige samenleving. iedere roeping beroert zijn priesterlijk hart en toont de bijzondere weg waarlangs God de mensen leidt en hen brengt tot de ontmoeting met Hem.
Zo heeft de priester aan talloze levenskeuzen van mensen deel. Ook aan de verdrietige en vreugdevolle ervaringen van mensen, aan teleurstellingen en verwachtingen. Het is zijn taak in iedere situatie God aan de mens te tonen als het uiteindelijke doel van diens persoonlijke leven. Hij begeleidt hen op deze wijze naar de dag waarop Christus hen zal zeggen: “Jij goede en getrouwe dienstknecht (. . .) treedt binnen in de vreugde van je Heer” (Mt. 25, 21).
“Broeders denkt na over uw eigen roeping” (1 Kor. 1, 26).
De aansporing van Paulus aan de Christenen van Korinthe krijgt voor ons priesters een bijzondere betekenis. Wij moeten onze roeping vaak 'overwegen', de betekenis en de grootheid ervan, die altijd groter is dan wij kunnen vermoeden, ontdekken. Witte Donderdag, de dag waarop we de instelling van de Eucharistie herdenken en de dag van het priesterschap, is daarvoor de gelegenheid bij uitstek. Ook de verjaardagen van onze priesterwijding en vooral de priesterjubilea zijn gunstige gelegenheden.
Beminde broeders in het priesterambt, terwijl ik u nu deelgenoot maak van mijn overwegingen, denk ik aan het vijftig jarig jubileum van mijn eigen priesterwijding dit jaar. Ik denk aan mijn mede-seminaristen die zoals ik de weg naar het priesterschap afgelegd hebben in een periode die kenmerkt werd door de dramatische gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog. In die tijd waren de seminaries gesloten en de priesterkandidaten leefden verspreid. Enigen van hen verloren het leven in het oorlogsgeweld. Het priesterschap dat we in die omstandigheden ontvingen, heeft voor ons een bijzondere waarde gekregen. Bij mij leeft nog steeds de herinnering aan het grote ogenblik waarop vijftig jaar geleden de geloofsgemeenschap het Catechismus-Compendium
Compendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk
(28 juni 2005) zong over ons, jonge diakens, die midden in de kerk uitgestrekt lagen, alvorens de priesterwijding door handoplegging van de bisschop te ontvangen. We willen de heilige Geest danken voor die uitstorting van genade die een stempel heeft gedrukt op ons bestaan. Laten we blijven bidden: 'lmple superna gratia, quae tu creasti pectora !'
Beminde broeders in het ambt, ik wil u uitnodigen om deel te nemen aan mijn Catechismus-Compendium
Compendium van de Catechismus van de Katholieke Kerk
(28 juni 2005) uit dankbaarheid voor de gave van de roeping. U weet dat jubilea in het leven van de priester belangrijke momenten zijn. Ze zijn mijlpalen op de weg van onze roeping. Volgens de Bijbelse traditie is het jubileum een moment van vreugde en dankzegging. De landbouwer dankt de Schepper voor de oost; bij onze jubilea willen wij de eeuwige Herder danken voor de vruchten van ons priesterleven. Voor de diensten die we mochten verlenen aan de Kerk en aan de mensen op verschillende plaatsen in de wereld, in de meest verschillende omstandigheden en werksituaties, waarin de goddelijke Voorzienigheid onze aanwezigheid wenste en heeft geleid. Wij weten dat wij 'onnutte' dienstknechten zijn (Lc. 17, 10), maar we zijn de Heer dankbaar dat Hij ons tot Zijn dienaars wilde maken.
Ook de mensen zijn wij dankbaar. Vooral zij die ons geholpen hebben tot het priesterschap te komen. We zijn dankbaar voor degenen die de goddelijke Voorzienigheid op de weg van onze roeping geplaatst heeft. We danken hen allen: te beginnen bij onze ouders, die voor ons een rijke gave van God geweest zijn. Hoevele en welke rijkdommen en lessen en goede voorbeelden hebben zij ons gegeven.
Terwijl wij God dank zeggen vragen we Hem ook om vergeving. Ook aan onze broeders vragen we vergeving voor onze nalatigheden en tekortkomingen die het gevolg zijn van onze menselijke zwakheid. Volgens de Schrift kon een jubileum niet alleen dankzegging zijn: het hield ook de vergeving van de schulden in. Wij smeken dus de barmhartige God ons de fouten die we in de loop van ons leven en bij de uitoefening van onze priesterlijke taak hebben begaan, te willen vergeven.
'Broeders denk na over uw roeping', waarschuwt de apostel. Aangespoord door zijn woord 'overwegen' wij de tot nu toe afgelegde weg, waarop onze roeping bevestigd, verdiept en versterkt is. Wij 'overwegen' dit alles om ons duidelijker bewust te worden van Gods liefdevolle werking in ons leven.
Tegelijkertijd kunnen wij onze broeders in het ambt niet vergeten die op de ingeslagen weg niet hebben volhard. Wij vertrouwen hen toe aan de liefde van de Vader, zoals we aan ieder van hen ons gebed verzekeren.
Onze houding van 'overwegen' wordt zo bijna onbewust tot een gebed. In dit licht wil ik u, beminde broeders in het ambt, graag uitnodigen, u te verenigen met mijn dankzegging voor de gaven van de roeping en van het priesterschap.
'Te Deum laudamus, Te Dominum confitemur ... '
O God, wij loven U en wij zeggen U dank:
heel de aarde aanbidt U.
Wij, uw dienaren,
roepen U met de stemmen van de profeten
en samen met het koor van de apostelen, uit
tot Vader en Heer van het leven
van elke vorm van leven dat bij U zijn oorsprong kent.
Wij erkennen U,
o heilige Drie-eenheid
als bron en oorsprong van onze roeping. Gij Vader,
hebt ons van alle eeuwigheid voorzien,
Gij hebt ons gewild en bemind. Gij,Zoon,
hebt ons uitverkoren en geroepen
om deel te hebben aan uw enig
en eeuwig priesterschap. Gij, heilige Geest,
hebt ons met weldaden overladen
en ons gewijd door uw heilige zalving. Gij, Heer van tijd en geschiedenis, hebt ons op de drempel van
het derde christelijk millenium geplaatst om getuigen te zijn van het heil
dat Gij voor heel de mensheid hebt bereid.
Wij, de Kerk,
die uw roem verkondigt, wij smeken U:
dat er nooit gebrek mag zijn aan heilige priesters die zich wijden aan de dienst van het evangelie. Dat de hymne 'Veni Creator Spiritus'
plechtig moge weerklinken in iedere kathedraal
en in elke uithoek van de wereld.
Kom Schepper Geest !
Kom steun geven aan nieuwe generaties jongeren, die bereid zijn in de wijngaard van de Heer te werken om het Rijk van God te verspreiden
tot aan de uiteinden der aarde.
En Gij, Maria, Moeder van Christus, die onder het kruis
met de apostel Johannes ons
als uw geliefde zonen hebt ontvangen, blijf over onze roeping waken.
Wij vertrouwen aan U de jaren van onze ambtsbediening toe die de Voorzienigheid ons nog geeft in dit leven.
Wees ons nabij om ons te leiden
op de wegen van de wereld
die wij gaan naar de mensen
die Uw Zoon door zijn bloed heeft vrijgekocht.
Help ons om de wil van Jezus
die voor het heil van de mensen
uit U geboren is,
tot het einde toe te volbrengen.
O Christus,
Gij zijt onze hoop !
'In Te Domine speravi, non confundar in aetemum'
Van het Vaticaan, 17 maart 1996 vierde zondag van de Veertigdagentijd
in het achttiende jaar van mijn pontificaat.
w.g. Johannes Paulus II