• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
Onder alle Kerken en kerkelijke Gemeenschappen is de katholieke Kerk zich ervan bewust dat zij het ambt van de Opvolger van de apostel Petrus bewaard heeft, de bisschop van Rome, die God heeft aangesteld als haar "blijvend en zichtbaar beginsel en fundament van de eenheid" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 23 en die door de heilige Geest gesteund wordt opdat hij in staat is alle anderen te doen delen in dit wezenlijke goed. In de prachtige uitdrukking van de heilige paus Gregorius is mijn ambt dat van servus servorum Dei (dienaar van de dienaren van God). Deze definitie behoedt het best voor het gevaar dat de macht (en in het bijzonder het primaat) wordt gescheiden van het dienstambt. Zo'n scheiding zou in tegenspraak zijn met de eigenlijke betekenis van de macht volgens het Evangelie: "Ik ben onder u als Iemand die dient" (Lc. 22, 27), zegt onze Heer Jezus Christus, het Hoofd van de Kerk. Van de andere kant vormt, zoals ik opgemerkt heb tijdens de belangrijke ontmoeting aan de Wereldraad van Kerken in Genève op 12 juni 1984, de overtuiging van de katholieke Kerk dat zij in het ambt van de bisschop van Rome, in trouw aan de apostolische Traditie en aan het geloof van de Vaders, het zichtbare teken en de garantie van de eenheid heeft bewaard, een moeilijkheid voor de meeste andere christenen, wier geheugen getekend wordt door bepaalde pijnlijke herinneringen. Inzoverrewij daarvoor verantwoordelijk zijn, vraag ik met mijn voorganger Paulus VI om vergiffenis Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, In het Hoofdkwartier van de Wereldraad van Kerken, Genève (Zwitserland), Een lange gemeenschappelijke geschiedenis doet ons vandaag de onvolledige maar werkelijke gemeenschap ontdekken, welke onder ons bestaat (12 juni 1984), 2
Het is niettemin betekenisvol en bemoedigend dat de kwestie van het primaat van de bisschop van Rome nu onderwerp geworden is van studie die al verricht wordt of in de nabije toekomst gaat worden. Betekenisvol en bemoedigend is ook dat deze kwestie niet alleen een centraal thema is in de theologische dialogen waaraan de katholieke Kerk deelneemt, maar ook, meer algemeen, in de oecumenische beweging als geheel. Onlangs hebben de afgevaardigden naar de Vijfde Assemblee van de commissie voor Geloof en Kerkorde van de Wereldraad van Kerken, die in Santiago de Compostela werd gehouden, de aanbeveling gedaan dat de commissie "een nieuwe studie begint naar de kwestie van een universeel dienstambt van christelijke eenheid". Wereldconferentie van de Commissie Geloof en Kerkorde, Verslag van de Tweede Sectie, Santiago de Compostela (1993): Het ene geloof belijden tot heerlijkheid van God, 31, 2,Faith and Order Paper Nr. 166 Wereldraad van Kerken, Genève, 1994, 243. Na eeuwen van bittere tegenstellingen beginnen de andere Kerken en christelijke Gemeenschappen meer en meet met andere ogen naar dit dienstambt van eenheid te kijken Om slechts enkele voorbeelden aan te halen: Anglicaans-Rooms-Katholieke Internationale Commissie, Eindrapport, ARCIC-I (september 1981) Ench. Oecum. 1, 3-88; Internationale Commissie voor de Dialoog tussen de leerlingen van Christus en de Katholieke Kerk, Rapport (1981); Ench.Oecum.1,529-547.; Gemengde Nationale Gemeenschappelijke Katholiek-Lutherse Commissie, Het herderlijk ambt in de Kerk (13 maart 1981). Het probleem wordt helder uiteengezet in het onderzoek onder leiding van de Gemengde Internationale Commissie voor de Theologische Dialoog tussen de Katholieke Kerk en de Universele Orthodoxe Kerk.
De bisschop van Rome is de bisschop van de Kerk die de sporen van het martelaarschap van Petrus en Paulus bewaart: "Door een geheimvol plan van de Voorzienigheid besluit Petrus zijn tocht in de navolging van Jezus te Rome, en het is in Rome dat hij het grootste bewijs van zijn liefde en trouw geeft. Zo geeft ook Paulus, de Apostel van de Heidenen, zijn hoogste getuigenis in Rome. Op deze wijze werd de Kerk van Rome de Kerk van Petrus en Paulus". H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de kardinalen en de Romeinse Curie (28 juni 1985), 3

In het Nieuwe Testament heeft de persoon van Petrus een uitnemende plaats. In het eerste deel van de Handelingen der Apostelen treedt hij op als de leider en woordvoerder van het apostelcollege dat beschreven wordt als "Petrus (...) en de Elf" (Hand. 2,14) Vgl. Hand. 2, 37 Vgl. Hand. 5, 29 . De plaats die aan Petrus wordt toegekend is gebaseerd op de woorden van Christus zelf, zoals ze in de evangelie-tradities weergegeven worden.

Het Evangelie van Mattheüs geeft een beschrijving van de herderlijke zending van Petrus in de Kerk: "Zalig zijt gij, Simon, zoon van Jona, want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is. Op mijn beurt zeg Ik u: Gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn" (Lc. 16, 17-19). Lucas maakt duidelijk dat Christus Petrus opdroeg zijn broeders te versterken, terwijl Hij hem tegelijkertijd herinnerde aan zijn eigen menselijke zwakheid en de noodzaak tot bekering Vgl. Lc. 22, 31-32 . Het is juist alsof het tegen de achtergrond van Petrus' menselijke zwakheid volkomen duidelijk wordt gemaakt dat dit bijzondere dienstambt in de Kerk geheel voortkomt uit genade. Het is alsof de Meester zich bijzonder wijdt aan de bekering van Petrus als een manier om hem voor te bereiden op de taak die Hij hem weldra zal geven in zijn Kerk, en Hij om deze reden zeer veeleisend is jegens hem. Deze zelfde rol van Petrus, op soortgelijke wijze verbonden met een realistische bevestiging van zijn zwakheid, komt weer voor in het Vierde Evangelie: "Simon, zoon van Jona, hebt ge Mij meer lief dan dezen? (...) Weid mijn schapen" Vgl. Joh. 21, 15-19 . Het is ook betekenisvol dat volgens de Eerste Brief van Paulus aan de Korinthiërs de verrezen Christus verschijnt aan Kefas en dan aan de Twaalf Vgl. 1 Kor. 15, 5 .

Het is belangrijk om op te merken hoe de zwakheid van Petrus en van Paulus duidelijk laat zien dat de Kerk gegrondvest is op de oneindige macht van de genade Vgl. Mt. 16,17 Vgl. 2 Kor. 12, 7-10 . Onmiddellijk nadat hij zijn zending ontvangen heeft, wordt Petrus met ongewone strengheid berispt door Christus, die hem zegt: "Je bent een struikelblok voor Mij" (Mt. 16, 23). Moeten we het erbarmen dat Petrus nodig heeft niet in relatie zien met het ambt van die barmhartigheid die hij als eerste zal ervaren? En toch zal Petrus Jezus driemaal verloochenen. Het Evangelie van Johannes benadrukt dat Petrus de taak om de kudde te weiden ontvangt bij gelegenheid van een drievoudige bekentenis van zijn liefde Vgl. Joh. 21, 15-17 , die overeenkomt met zijn drievoudige verraad Vgl. Joh. 13, 38 . Lucas van zijn kant blijft in het reeds aangehaalde woord van Christus, waaraan de eerste overlevering zal vasthouden met de bedoeling, de zending van Petrus te beschrijven, erbij dat deze "zodra hij zich bekeerd heeft, zijn broeders versterken" moet Vgl. Lc. 22, 32 .

Wat Paulus betreft: hij kan de beschrijving van zijn dienstwerk afsluiten met de aangrijpende woorden die hij van de Heer zelf gehoord had: "Mijn genade is u voldoende, want mijn kracht wordt volmaakt in de zwakheid"; en kan dus uitroepen: "Wanneer ik zwak ben, dan ben ik sterk" (2 Kor. 12, 9-10). Dit is een fundamenteel kenmerk van de christelijke ervaring.

Als erfgenaam van de zending van Petrus in de door het bloed van de Prinsen der Apostelen bevruchte Kerk oefent de bisschop van Rome zijn ambt uit, dat zijn oorsprong heeft in de veelvormige barmhartigheid Gods. Deze barmhartigheid bekeert de harten en vervult hen met de kracht van de genade, terwijl de leerling de bittere smaak van zijn zwakheid en ellende ervaart. Het gezag dat dit ambt eigen is staat helemaal in dienst van het barmhartige plan van God en moet steeds in dit perspectief gezien worden. Daaruit wordt de volmacht van dit ambt verklaard.

Door zijn verbinding met de drievoudige liefdesbekentenis van Petrus, die met het drievoudige verraad overeenkomt, weet zijn opvolger dat hij een teken van barmhartigheid moet zijn. Zijn dienst is een dienst van barmhartigheid, geboren uit een daad van barmhartigheid van Christus. Deze hele passage uit het Evangelie moet voortdurend opnieuw gelezen worden opdat de uitoefening van het Petrusambt niets van haar geloofwaardigheid en doorzichtigheid verliest.

De Kerk van God wordt door Christus opgeroepen om aan een wereld die verstrikt is in haar zonden en boze plannen, te verkondigen dat, ondanks alles, God in zijn barmhartigheid de harten kan bekeren tot eenheid en hen in staat kan stellen met Hem in gemeenschap te treden.

Deze dienst van de eenheid die wortelt in het werk van de goddelijke barmhartigheid, wordt binnen het bisschoppencollege toevertrouwd aan een van degenen die van de heilige Geest de opdracht hebben ontvangen, niet om de macht over het volk uit te oefenen - zoals de bestuurders van de volken en de machtigen doen Vgl. Mt. 20, 25 Vgl. Mc. 10,42 maar om hen te leiden naar vredige weiden. Deze taak kan het offer van het eigen leven vragen Vgl. Joh. 10, 11-18 . Sint Augustinus laat eerst zien dat Christus "de ene Herder" is, "in wiens eenheid allen één zijn" en gaat dan verder met de aansporing: "Mogen alle herders zo één zijn in de ene Herder; mogen zij de ene stem van de Herder laten horen; mogen de schapen deze stem horen en hun Herder volgen, niet deze of gene herder, maar de ene; mogen zij allen één stem in Hem laten horen en niet allerlei stemmen. (...) Die stem, vrij van alle verdeeldheid, gezuiverd van alle ketterij, mogen de schapen die horen". Vgl. H. Augustinus, Preken, Sermones. XLVI, 30: CCL 41, 557. De opdracht van de bisschop van Rome binnen het College van alle herders ligt juist in het "waken" (episkopein) als een schildwacht, opdat dankzij de inspanningen van de herders de ware stem van Christus de Herder gehoord wordt in alle plaatselijke Kerken. Op deze wijze wordt in elke van de hun toevertrouwde plaatselijke Kerken de una, sancta, catholica et apostolica Ecclesia werkelijkheid. Alle Kerken bevinden zich in volle en zichtbare gemeenschap, omdat alle herders in gemeenschap zijn met Petrus en zo in de eenheid van Christus zijn.

Met de volmacht en het gezag zonder welke dit ambt leeg wordt, moet de bisschop van Rome de gemeenschap van alle Kerken garanderen. Daardoor is hij de eerste onder de dienaren van de eenheid. Het primaat wordt op verschillende niveaus uitgeoefend: ze betreffen het waakzame toezicht op het doorgeven van het Woord, de viering van de liturgie en de sacramenten, de zending en de tucht van de Kerk en het christelijk leven. Het is de verantwoordelijkheid van de opvolger van Petrus om te herinneren aan de eisen van het algemeen welzijn van de Kerk, mocht iemand in de verleiding komen om dit te vergeten in het nastreven van het eigen belang. Hij heeft de plicht te vermanen, te waarschuwen en soms deze of gene mening die verbreid wordt, voor onverenigbaar met de eenheid van het geloof te verklaren. Als de omstandigheden dat vereisen, spreekt hij in naam van alle herders die met hem in gemeenschap zijn. Hij kan ook - onder zeer bepaalde, door het Eerste Vaticaans Concilie nauw omschreven voorwaarden - ex cathedra verklaren dat een bepaald leerstuk tot het geloofsgoed hoort. Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870), 25 Door dit getuigenis van de waarheid dient hij de eenheid.

Dat alles moet echter altijd in gezamenlijkheid plaatsvinden. Wanneer de katholieke Kerk onderstreept dat het ambt van de bisschop van Rome overeenkomstig de wil van Christus is, scheidt zij dit ambt niet van de zending die aan alle bisschoppen is toevertrouwd, die eveneens "plaatsvervangers en gezanten van Christus" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 27 zijn. De bisschop van Rome hoort tot hun "College", en zij zijn zijn broeders in het ambt.

Wat de eenheid van alle christelijke Gemeenschappen aangaat hoort natuurlijk tot het terrein van de zorgen van het primaat. Als bisschop van Rome weet ik heel goed, en ik heb het in deze encycliek opnieuw bevestigd, dat de volle en zichtbare gemeenschap van alle Gemeenschappen, waarin krachtens de trouw van God zijn geest woont, de brandende wens van Christus is. Ik ben ervan overtuigd dienaangaande een bijzondere verantwoordelijkheid te hebben, vooral wanneer ik het oecumenische verlangen van de meeste christelijke Gemeenschappen constateer en het aan mij gerichte verzoek hoor om een vorm te vinden voor de uitoefening van het primaat die weliswaar geenszins afziet van het essentiële van haar zending, maar die zich openstelt voor een nieuwe situatie. Duizend jaar lang waren de christenen met elkaar verbonden "in een broederlijke gemeenschap van geloof en sacramenteel leven (...) En als er onderling meningsverschillen ontstonden over geloof en kerkelijke tucht, trad de zetel van Rome met algemene instemming regelend op". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 14

Op deze wijze oefende het primaat zijn taak voor de eenheid uit. Toen ik mij richtte tot de oecumenische patriarch, Zijne Heiligheid Dimitrios I, heb ik gezegd dat ik me ervan bewust was dat "om zeer verschillende redenen en tegen de wil van beide zijden, hetgeen een dienst had moeten zijn, zich onder een heel ander licht kon vertonen. Maar (...) ik weet me in het verlangen werkelijk aan de wil van Christus te gehoorzamen, geroepen om als bisschop van Rome deze bediening uit te oefenen (...) Ik bid met het oog op deze volmaakte gemeenschap die wij willen herstellen, met volharding de heilige Geest ons zijn licht te schenken en alle herders en theologen van onze Kerken te verlichten, opdat wij, uiteraard samen, de vormen kunnen vinden waarin deze bediening een door alle betrokkenen erkende dienst van liefde kan verwezenlijken". H. Paus Johannes Paulus II, Homilie, In tegenwoordigheid van Dimitrius I, aartsbisschop van Constantinopel en oecumenisch patriarch (6 dec 1987), 3

Dit is een reusachtige taak, die we niet kunnen weigeren en die ik niet alleen kan uitvoeren. Zou niet de werkelijke maar onvolmaakte gemeenschap die tussen ons bestaat kerkleiders en hun theologen ertoe kunnen brengen om met mij een geduldige en broederlijke dialoog aan te gaan over dit onderwerp, een dialoog waarin wij de vruchteloze disputen opgeven en naar elkaar luisteren waarbij ons alleen de wil van Christus voor zijn Kerk voor ogen staat, en wij onszelf laten beroeren door zijn bede "dat zij allen één mogen zijn (...) opdat de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt" (Joh. 17, 21)?

Document

Naam: UT UNUM SINT
Over de inzet voor de oecumene
Soort: H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Auteur: H. Paus Johannes Paulus II
Datum: 25 mei 1995
Copyrights: © 1995, Katholiek Nieuwsblad
Bewerkt: 10 juli 2020

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test