Gerhard Ludwig Kard. Müller - 10 februari 2019
De Kerk is het universele sacrament van het heil in Jezus Christus. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 776 Zij reflecteert niet zichzelf maar het licht van Christus dat op haar gelaat schijnt. Maar dat gebeurt alleen als de waarheid, die in Christus geopenbaard is, het referentiepunt wordt, en niet de meningen van een meerderheid of van de tijdgeest; want Christus zelf heeft de volheid van genade en waarheid toevertrouwd aan de Katholieke Kerk Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 819, en Hij is zelf aanwezig in de Sacramenten van de Kerk.
De Kerk is geen door mensen gemaakte vereniging waarvan de structuur naar het believen van de leden wordt gekozen. Zij is van goddelijke oorsprong. “Christus zelf is de bron van het ambt in de Kerk. Hij heeft het ingesteld, en er gezag, een zending, een oriëntatie en een bestemming aan gegeven”. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 874 De waarschuwing van de Apostel geldt ook nog vandaag: dat iedereen vervloekt is die een andere evangelie verkondigt, “al zouden wijzelf of een engel uit de hemel [het] verkondigen” (Gal. 1, 8). De bemiddeling van het geloof is onlosmakelijk verbonden met de menselijke geloofwaardigheid van zijn boodschappers. Deze hebben in sommige gevallen de mensen die aan hun zorgen zijn toevertrouwd, in de steek gelaten, hen in de war gebracht en hun geloof ernstig beschadigd. Hier treft het woord van de Schrift hen die niet naar de waarheid luisteren en hun eigen verlangens volgen, die hun oren strelen omdat zij de gezonde leer niet verdragen. Vgl. 2 Tim. 4, 3-4
De taak van het leergezag van de Kerk is “Gods volk te beschermen tegen afwijkingen en tekortkomingen” “om de garantie te bieden dat de gelovigen de objectieve mogelijkheid hebben zonder dwaling het authentieke geloof te belijden”. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 890 Dit is vooral zo met betrekking tot de zeven sacramenten. De heilige Eucharistie is “bron en hoogtepunt van het christelijk leven”. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1324 Het eucharistisch Offer, waarin Christus ons opneemt in zijn kruisoffer, is gericht op de meest innige vereniging met Christus. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1382 Daarom vermaant de Heilige Schrift met betrekking tot het ontvangen van de Heilige Communie: “Al wie onwaardig eet van dit brood en onwaardig drinkt uit de beker des Heren, bezondigt zich aan het lichaam en bloed van de Heer” (1 Kor. 11, 27). “Iedereen die zich van zware zonde bewust is moet het Sacrament van Verzoening ontvangen alvorens hij te Communie gaat”. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1385 Vanuit de interne logica van het Sacrament is het te begrijpen dat gescheiden burgerlijk hertrouwde personen, wier Sacrament voor God bestaat, maar ook die Christenen die niet in volledige gemeenschap zijn met het katholieke geloof en de Kerk, net als al degenen die niet de juiste gesteltenis bezitten, niet met vrucht de Heilige Communie kunnen ontvangen Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1457, omdat het hen geen heil brengt. Mensen daarop wijzen hoort tot de geestelijke werken van barmhartigheid.
Als de gelovigen hun zonden niet meer belijden en niet de absolutie van hun zonden krijgen, wordt het heil onmogelijk; immers Jezus Christus is mens geworden om ons van onze zonden te verlossen. De volmacht tot vergeven, die de verrezen Heer aan de apostelen en hun opvolgers heeft gegeven in het dienstwerk van de bisschoppen en de priesters, geldt voor doodzonden en dagelijkse zonden die we na het doopsel begaan. De huidige biechtpraktijk maakt duidelijk dat het geweten van de gelovigen niet voldoende is gevormd. Gods barmhartigheid is ons geschonken, zodat wij zijn geboden vervullen en één worden met zijn heilige wil en niet dat wij zijn oproep tot berouw uit de weg gaan. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1458
“De priester zet het verlossingswerk op aarde voort”. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1589 De priesterwijding “geeft hem een gewijde macht” Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1592, die onvervangbaar is omdat daardoor Jezus sacramenteel aanwezig komt in zijn verlossend handelen. Daarom kiest de priester vrijwillig voor het celibaat als “een teken van het nieuwe leven”. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1579 Het gaat om de zelfgave in de dienst van Christus en Zijn komend rijk. Het gaat om de zelfgave in de dienst aan Christus en zijn komende koninkrijk. Wat betreft het ontvangen van de wijding in de drie graden van het dienstwerk, is de Kerk “gebonden is door de keuze van de Heer zelf. Daarom is de wijding van vrouwen niet mogelijk”. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1577 Stellen dat deze onmogelijkheid een soort vorm van discriminatie tegen de vrouw is, laat slechts een gebrek aan begrip voor dit sacrament zien, dat niet gericht is op aardse macht maar op het tegenwoordig stellen van Christus, de bruidegom van de Kerk.