H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1992
Daarom helpt juist het begrip van het mysterie van de Kerk ons om beter de plaats en de taak te omschrijven die de diverse leden, als enkelingen of als leden van een lichaam, hebben in de vorming van de kandidaten voor het priesterschap.
Welnu, de Kerk is volgens haar innerlijke natuur de "gedachtenis", het "sacrament" van de tegenwoordigheid en de werking van Jezus Christus onder ons en voor ons. De roeping tot het priesterschap is te danken aan zijn heilbrengende tegenwoordigheid, en niet alleen de roeping maar ook de begeleiding van de geroepene, opdat deze de genade van de Heer kan herkennen en daarop vrij en met liefde kan antwoorden. Het is de Geest van Jezus die licht en kracht geeft voor het onderkennen en het verloop van de roeping. Er is derhalve geen authentiek werk van vorming voor het priesterschap zonder de werking van de Geest van Christus. Ieder die meewerkt aan de vorming moet zich daarvan ten volle bewust zijn. Hoe zou men niet een "hulpbron" zien die geheel kosteloos en radicaal doelmatig is en een beslissend "gewicht" heeft in de inzet voor de vorming voor het priesterschap? En hoe zou men zich niet kunnen verheugen over de waardigheid van ieder die meewerkt aan de vorming en voor de kandidaat voor het priesterschap in zekere zin een zichtbare vertegenwoordiger van Christus is? Als de vorming voor het priesterschap wezenlijk de voorbereiding is van de toekomstige "herder" naar het beeld van Jezus Christus, de goede Herder, wie kan dan beter Jezus zelf door middel van de uitstorting van zijn Geest de herderlijke liefde geven en tot rijpheid brengen, waaruit Hij geleefd heeft tot aan de volledige zelfgave Vgl. Joh. 15, 13 Vgl. Joh. 10, 11 en die Hij opnieuw verwezenlijkt wil zien in alle priesters?
De eerste vertegenwoordiger van Christus in de priesterlijke vorming is de bisschop. Men kan van de bisschop, van iedere bisschop, zeggen wat Marcus zegt in de reeds meermalen geciteerde tekst: Hij "riep tot zich die Hij zelf wilde; en zij kwamen bij Hem. Hij stelde er twaalf aan om Hem te vergezellen en door Hem uitgezonden te worden" (Mc. 3, 13-14). De innerlijke roeping van de Geest moet als authentieke roeping door de bisschop erkend worden. Als allen bij de bisschop kunnen "komen" als herder en vader van allen, dan kunnen zijn priesters dat in het bijzonder vanwege de gezamenlijke deelname aan hetzelfde priesterschap en dienstwerk. Het Concilie zegt dat de bisschop hen moet beschouwen en behandelen als "broeders en vrienden". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 7 En dat kan men op analoge wijze zeggen voor allen die zich voorbereiden op het priesterschap. Wat het "vergezellen van hem", het vergezellen van de bisschop, betreft, blijkt het reeds zeer sprekend voor zijn verantwoordelijkheid inzake de vorming van de kandidaten voor het priesterschap dat hij hen vaak bezoekt en hen op zekere wijze "vergezelt".
De aanwezigheid van de bisschop heeft niet alleen een bijzondere waarde omdat zij de seminariegemeenschap helpt ervaren dat zij opgenomen is in de particuliere Kerk en in de gemeenschap hiervan met de herder die haar leidt, maar ook omdat zij het pastorale doel dat specifiek is voor heel de vorming van de kandidaten voor het priesterschap bekrachtigt en stimuleert. Vooral door zijn aanwezigheid en doordat hij met de kandidaten voor het priesterschap alles deelt wat de pastorale weg van de particuliere Kerk aangaat, levert de bisschop een fundamentele bijdrage tot de vorming van het "kerkbesef", als geestelijke en pastorale waarde die een centrale plaats heeft in de uitoefening van het priesterambt.