H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1992
De Kerk besteedt zorg aan deze kiemen van roeping die gelegd worden in de harten van jongens, door middel van de instelling van kleinseminaries, waarin de zorgvuldige onderscheiding en begeleiding van de roeping een aanvang nemen. De seminaries blijven in verschillende delen van de wereld een kostbaar opvoedkundig werk verrichten, dat tot doel heeft de kiemen van de roeping tot het priesterschap te bewaren en tot uitbloei te brengen, opdat de leerlingen die roeping gemakkelijker kunnen onderkennen en beter in staat gesteld worden eraan te beantwoorden. Hun opvoedkundig programma streeft ernaar op tijdig en geleidelijke wijze de menselijke, culturele en geestelijke vorming te bevorderen, welke de jongeman er toe zal brengen de weg van het grootseminarie in te slaan met een passende en solide basis.
"Gedisponeerd worden om Christus, de Verlosser, edelmoedig en eerlijk te volgen". Dit is het doel van het kleinseminarie dat door het Concilie aangegeven is in het decreet 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Presbyterorum Ordinis
Over het leven en dienst van de priester
(7 december 1965), dat er als volgt de opvoedkundige vorm van schets: "Onder de vaderlijke leiding van de bestuurders, te gelegener tijd bijgestaan door de ouders, moeten (de leerlingen) een leven leiden dat in overeenstemming is met de leeftijd, het geestelijk niveau en de ontwikkeling van opgroeiende jongens dat volledig in de lijn ligt van de normen van een gezonde psychologie, zonder daarbij de juiste menselijke verhoudingen en de banden met de eigen familie uit het oog te verliezen". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 3
Het kleinseminarie zal in het bisdom ook een referentiepunt kunnen zijn voor de roepingenpastoraal, door geschikte vormen van ontvangst en aanbod van gelegenheid voor informatie aan die opgroeiende jongens die op zoek zijn naar hun roeping of die reeds besloten hebben hun roeping te volgen, maar vanwege diverse omstandigheden in gezin of school gedwongen zijn de intrede in het seminarie uit te stellen.
Ook dient het verschijnsel vermeld te worden van de priesterroepingen die zich op volwassen leeftijd voordoen, na een min of meer lange ervaring van een leven als leek en van de uitoefening van een beroep, zoals steeds voorgekomen is in de geschiedenis van de Kerk en in de huidige omstandigheden op bemoedigende wijze opnieuw en veelvuldig voorkomt. Het is niet altijd mogelijk en dikwijls ook niet voeglijk om de volwassenen uit te nodigen de weg van de opvoeding in het grootseminarie te volgen. Het is beter om na het nauwkeurig onderscheiden van de echtheid van die roepingen te voorzien in één of andere specifieke vorm van vormende begeleiding teneinde door geschikte aanpassingen de noodzakelijke geestelijke en intellectuele vorming te verzekeren. Een goede verhouding met de andere kandidaten voor het priesterschap en perioden van verblijf binnen de gemeenschap van het grootseminarie zullen de volledig opneming van die roepingen in de enige priesterschap en hun innige en hartelijke gemeenschap daarmee kunnen waarborgen. Vgl. Congregatie Katholieke Vorming (seminaries en universiteiten), Fundamentele normen voor de priestervorming, Ratio fundamentalis institutionis sacerdotalis - Editio typica (6 jan 1970), 19