H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1992
In de dienst aan de priesterroeping en aan het verloop daarvan ofwel aan het ontstaan, de onderscheiding en de begeleiding van de roeping kan de Kerk een voorbeeld vinden in Andreas, één van de eerste twee leerlingen die Jezus volgen. Hij vertelt zelf aan zijn broer wat hem overkomen is: "Wij hebben de Messias -vertaald betekend dit: de Gezalfde- gevonden" (Joh.1, 41). En het verhaal van deze "ontdekking" opent de weg voor de ontmoeting: "En hij bracht hem bij Jezus" (Joh. 1, 42). Er is geen twijfel mogelijk over het absoluut vrij initiatief en de vrij beslissing van Jezus. Het is Jezus die Simon roept en hem een nieuwe naam geeft: "Jezus zag hem aan en zeide: 'Gij zijt Simon, de zoon van Johannes; gij zult Kefas -dat betekend: rots - genoemd worden'" (Joh. 1, 42). Maar ook Andreas heeft een initiatief genomen: hij heeft gezorgd voor de ontmoeting van zijn broer met Jezus.
"En hij bracht hem bij Jezus". Hier ligt in zekere zin de kern van heel de roepingenpastoraal van de Kerk, waardoor zij zorgt voor het ontstaan en de groei van de roepingen, met gebruikmaking van de gaven en de verantwoordelijkheden, de charisma's en de bediening die zij van Christus en van zijn Geest ontvangen heeft. Als priesterlijk, profetisch en koninklijk volk is de Kerk verplicht om het ontstaan en het rijpen van de priesterroepingen te bevorderen en te dienen door het gebed en het sacramentele leven, door de verkondiging van het woord, door de opvoeding tot het geloof en door de leiding en het getuigenis van de liefde.
Voor de Kerk in haar waardigheid en verantwoordelijkheid van priesterlijk volk zijn het gebed en de viering van de liturgie de wezenlijke en primaire momenten van de roepingenpastoraal. Want het christelijk gebed, gevoed door het woord van God, schept de ideale ruimte waarin ieder de waarheid over zijn leven kan ontdekken, alsmede de identiteit van het persoonlijke en onherhaalbare levensproject dat de Vader hem toevertrouwt. Het is dus nodig in het bijzonder de jongens en de jongeren op te voeden tot trouw aan het gebed en aan het overwegen van het woord Gods. In de stilte en het luisteren kunnen zij de roeping door God tot het priesterschap onderscheiden en bereidwillig en edelmoedig volgen.
De Kerk moet iedere dag de overtuigende en veeleisende uitnodiging aannemen van Jezus die vraagt om "de heer van de oost" te bidden "arbeiders te sturen om te oogsten" (Mt. 9, 38). Gehoorzamend aan het gebod van Christus belijdt de Kerk voor alles nederig haar geloof: door te bidden voor roepingen, waarvan zij heel de dringende noodzaak voor haar leven en zending inziet, erkent zij dat ze een gave van God zijn en daarom onophoudelijk en vol vertrouwen afgesmeekt moeten worden. In dit gebed, dat de spil is van heel de roepingenpastoraal, moeten echter niet alleen de erkenningen maar ook heel de kerkelijke gemeenschap betrokken worden. Niemand twijfelt aan het belang van de afzonderlijke initiatieven voor het gebed, van de specifieke ogenblikken die gereserveerd zijn voor het gebed, te beginnen bij de jaarlijkse werelddag voor de roepingen, en aan de uitdrukkelijke inzet van enkelingen en van groepen die bijzonder gevoelig zijn voor het probleem van de priesterroepingen. Maar de biddende verwachting van nieuwe roepingen moet nu steeds meer een voortdurende en ruim gedeelde gewoonte worden in heel de christelijke gemeenschap en in iedere kerkelijke realiteit. Zo kan men opnieuw de evaring beleven van de apostelen die in de bovenzaal samen met Maria in gebed de uitstoring van de heilige Geest afwachten Vgl. Hand. 1, 14 , die niet zal nalaten nog over het volk van God tot de dienst van het altaar bedienaren te roepen die onverschrokken en vol liefde het Evangelie verkondigen. H. Paus Paulus VI, Apostolische Constitutie, ex Decr. Sacr. Oec. Conc. Vat. II instauratum, auctoritate Pauli PP. VI promulgatum, ed. typica, Missale Romanum (3 apr 1969). Gebed van de Mis voor priester- en diakenroepingen
De liturgie, die het hoogtepunt en de bron is van het leven van de Kerk Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 10 en in het bijzonder van elk christelijk gebed, heeft ook een onmisbare rol en een bevoorrechte invloed in de roepingenpastoraal. Zij vormt een levende Evangelie van de gave van God en een belangrijke school voor het antwoord op zijn roeping. Iedere liturgische viering en vooral de Eucharistieviering toont ons het ware gelaat van God, doet ons delen in het paasmysterie ofwel in het "uur" waarvoor Jezus in de wereld is gekomen en waarnaar Hij vrij en vrijwillig op weg is gegaan in gehoorzaamheid aan de roeping van de Vader Vgl. Joh. 13, 1 . Zij toont ons ook het gelaat van de Kerk als een volk van priesters en als een gemeenschap die goed geleed is in de verscheidenheid van de elkaar aanvullende charisma's en roepingen Christus' offer der verlossing, dat de Kerk in het eucharistische mysterie viert, geeft een bijzonder kostbare waarde aan het lijden dat in vereniging met de Heer Jezus gedragen wordt. De Synodevaders hebben ons uit genodigd nooit te vergeten dat "de zieke christen door het aanbieden van het lijden, dat zo vaak voorkomt in het leven van de mensen, zichzelf als slachtoffer aanbiedt aan God, naar gelijkenis van Christus die zichzelf heeft toegewijd voor ons allen" Vgl. Joh. 17, 19 , en dat "het offer van het lijden met de bedoeling veel waarde heeft voor het bevorderen van de roepingen". Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 15
De Kerk voelt het in de uitoefening van haar profetische zending als een verplichte en onontkoombare taak om de christelijke zin van de roeping, men zou kunnen zeggen "het Evangelie van de roeping", te verkondigen daarvan te getuigen. Zij voelt dringende karakter, ook op dit gebied, van de woorden van de apostel Paulus: "Wee mij, als ik het Evangelie niet verkondig" (1 Kor. 9, 16). Deze waarschuwing weerklinkt vooral voor ons, herders, en betreft samen met ons allen opvoeders in de Kerk. De prediking en de catechese moeten altijd hun innerlijke dimensie van roeping tonen. Het woord van God geeft aan de gelovigen het licht om aan het leven de waarde te verlenen van een antwoord op de roeping door God en helpt hen om de gave van de persoonlijke roeping in geloof te aanvaarden.
Maar dit alles is niet voldoende, ook al is het belangrijk en wezenlijk. Er is een "directe prediking" nodig "over het mysterie van de roeping in de Kerk, over de waarde van het gewijde priesterschap, over de dringende noodzaak daarvan voor het volk Gods". Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 15 Een organische catechese, die aan alle leden van de Kerk gebonden wordt, verdrijft twijfels en bestrijdt eenzijdige of misvormde ideeën over het priesterambt. Bovendien opent zij de harten van de gelovigen voor de verwachting van de gave en schept zij gunstige voorwaarden voor het ontstaan van nieuwe roepingen. De tijd is gekomen om moedig over het priesterleven te spreken als over een onschatbare waarde en als over een schitterende en bevoorrechte vorm van christelijk leven. De opvoeders en vooral de priesters moeten geen angst hebben de roeping tot het priesterschap op uitdrukkelijke en krachtige wijze als een reële mogelijkheid voor te houden aan die jongen die tonen dat zij de gaven en kwaliteiten bezitten welke daaraan beantwoorden. Men moet beslist niet vrezen dat men hen conditioneert of hun vrijheid beperkt integendeel een duidelijk voorstel op het juiste ogenblik kan beslissend zijn voor het oproepen van een vrij en authentiek antwoord bij de jongeren. De geschiedenis van de Kerk en die van de vele priesterroepingen die ontloken zijn ook op jonge leeftijd, getuigen trouwens rijkelijk dat de nabijheid en het woord van een priester providentieel zijn. Niet alleen het woord maar ook de nabijheid van een priester, d.w.z. een concreet en blij getuigenis, dat in staat is vragen op te roepen en ook tot definitieve beslissingen te leiden.
in haar opvoedkundige taak beoogt de Kerk met bevoorrechte aandacht in de jongens, jongeren en jongemannen het verlangen en de wil op te wekken tot een volledig en bindend volgen van Jezus Christus. Het werk van de opvoeding, dat ook de christelijk gemeenschap als zodanig betreft, moet zich op de afzonderlijke mens richten. Want God raakt door zijn roeping het hart van iedere mens en de Geest die in het binnenste van iedere leerling woont (1 Joh. 3, 24) schenkt zich aan de christenen met diverse charisma's en bijzondere openbaringen. Iedere christen moet dus geholpen worden om de gave te onderscheiden die juist aan hem als unieke en onherhaalbare persoon is toevertrouwd en om naar de woorden te luisteren die de Geest van God speciaal tot hem richt.
Wat dit betreft zal de zorg voor de roepingen tot het priesterschap zich ook weten uit te drukken in een stellig en overtuigend aanbod van geestelijke leiding. Het is nodig om de grote traditie van de persoonlijke geestelijke begeleiding opnieuw te ontdekken, welke altijd vele kostbare vruchten gedragen heeft in het leven van de Kerk. In bepaalde gevallen kan zij, onder nauwkeurige voorwaarden, geholpen worden, maar niet vervangen, door gezonde vormen van psychoanalyse of psychologische bijstand. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 220.642 De jongens, jongeren en jongemannen moeten uitgenodigd worden om de gave van de geestelijke leiding te ontdekken en te waarderen, om haar te zoeken en te beproeven, om haar met vertrouwen en aandrang te vragen aan degenen die hen opvoeden in het geloof. Van hun kant moeten de priesters de eersten zijn om tijd en energie te besteden aan dit werk van opvoeding en van persoonlijke geestelijke bijstand. Zij zullen er nooit spijt van hebben zoveel andere zaken, ook mooie en nuttige zaken, verwaarloosd of op tweede plaats gesteld te hebben, als dit onvermijdelijke was om trouw te blijven aan hun taak van medewerkers van de Geest in het voorlichten en leiden van de geroepenen
Het doel van de christelijke opvoeding is om onder de invloed van de Geest te komen "tot de gehele omvang van de volheid van de Christus" (Ef. 4, 13). Dat gebeurd wanneer men, door de liefde van Christus na te volgen en te delen, van heel zijn leven een liefdedienst maakt Vgl. Joh. 13, 14-15 , aan God een Hem welgevallige geestelijke eredienst aanbiedt Vgl. Rom. 12, 1 en zich aan de broeders geeft. De liefdedienst is de fundamentele zin van iedere roeping welke in de roeping van de priester een specifieke verwerkelijking vindt. Hij is immers geroepen om in de radicaalst mogelijke vorm de herderlijke liefde van Jezus te doen herleven, de liefde dus van de goede herder die "zijn leven geeft voor zijn schapen" (Joh. 10, 11). Daarom zal een authentieke roepingpastoraal nooit moe worden om de jongen, jongeheren en jongemannen op te voeden tot de smaak voor inspanning, tot de zin van onbaatzuchtige dienst, tot de waarde van het offer, tot de onvoorwaardelijke zelfgave. Dan wordt de ervaring van het vrijwilligerswerk bijzonder nuttig, waarvoor de gevoeligheid bij veel jongeren groeit. Als dat vrijwilligerswerk evangelisch gemotiveerd is, in staat is op te voeden tot het onderkennen van de noden, iedere dag toegewijd en trouw wordt verricht, openstaat voor de mogelijkheid van een definitieve inzet in het godgewijde leven en gevoed wordt door gebed, zal het met meer zekerheid een steun zijn voor een leven van onbaatzuchtige en belangeloze inzet en degene die zich eraan wijdt gevoeliger maken voor de stem van God, die hem tot het priesterschap kan roepen. Anders dan de rijke jongeman zou de vrijwilliger de uitnodiging kunnen aanvaarden die Jezus vol liefde tot hem richt (Mc. 10, 21). En hij zou haar kunnen aanvaarden omdat zijn enige goederen reeds bestaan in het geven van zichzelf aan de anderen en in het "verliezen" van zijn leven.