• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
De geschiedenis van iedere priesterroeping is, zoals trouwens die van iedere christelijke roeping , de geschiedenis van een onuitsprekelijke dialoog tussen God en de mens, tussen de liefde van God die roept en de vrijheid van de mens die in liefde God antwoordt. Deze twee onscheidbare aspecten van de roeping, de vrije gave van God en de verantwoordelijke vrijheid van de mens, komen op schitterende en zeer doeltreffende wijze uit in de zeer beknopte woorden waarmee de evangelist Marcus de roeping van de twaalf voorstelt: "Jezus ging de berg op en riep tot zich die hijzelf wilde; en zij kwamen bij Hem" (Mc. 3, 13). Enerzijds de absoluut vrije beslissing van Jezus, anderzijds het "komen" van de twaalf ofwel hun "volgen" van Jezus. Dit is het blijvende model, het onuitwisbare gegeven van iedere roeping; van de roeping van de profeten, van de apostelen, van de priesters, van de kloosterlingen, van de leken-gelovigen, van iedere mens.

Maar de vrije en onverschuldigde interventie van God die roept is volstrekt primair, voorafgaand en beslissend. Het initiatief voor de roeping gaat van Hem uit. Dat is bij voorbeeld de ervaring van de profeet Jeremia: "Het woord van Jahwe kwam tot mij: Voordat Ik u in de moederschoot vormde, koos Ik u uit; voordat ge geboren werd, bestemde Ik u voor Mij; als profeet voor de volken heb Ik u aangewezen" (Jer. 1, 4-5). De Apostel Paulus houdt dezelfde waarheid voor. Hij legt de wortel van iedere roeping in de eeuwige uitverkiezing in Christus, "voor de grondlegging der wereld" en "naar het welbehagen van zijn wil" (Ef. 1, 4.5). Het absolute primaat van de genade in de roeping is op volmaakte wijze uitgedrukt in de woorden van Jezus: "Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u en Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen die blijvend mogen zijn" (Joh. 15, 16).

Als de priesterroeping op ondubbelzinnige wijze getuigt van het primaat van de genade, vraagt de vrije en soevereine beslissing van God om de mens te roepen absolute eerbied, kan zij niet in het minst geforceerd worden door een menselijke beslissing. De roeping is een geschenk van de goddelijke genade, nooit een recht van de mens, zodat "het priesterleven nooit beschouwd kan worden als een louter menselijke promotie noch de zending van de bedienaar als een zuiver persoonlijk project". H. Paus Johannes Paulus II, Angelus/Regina Caeli, Angelusgebed (3 dec 1989), 2 Zo is iedere roem en iedere aanmatiging van de kant van de geroepene uitgesloten Vgl. Hebr. 5, 4. vv . Heel de geestelijke ruimte van het hart moet vervuld zijn van bewonderende en bewogen dankbaarheid, van onwankelbaar vertrouwen en onwrikbare hoop, want de geroepenen weten dat zij niet gegrondvest zijn op hun eigen krachten, maar op de onvoorwaardelijke trouw van de roepende God.

"Jezus (...) roep tot zich die Hij zelf wilde; en zij Kwamen bij Hem" (Mc. 3, 1). Dit "komen", dat gelijk is aan het "volgen" van Jezus, drukt het vrije antwoord uit van de twaalf op de roeping door de Meester. Zo is het geweest met Petrus en Andreas: "En Hij sprak tot hen: 'Komt, volgt Mij: Ik zal u vissers van mensen maken'. Terstond lieten zij hun netten in de steek en volgden Hem" (Mt. 4, 19-20). De ervaring van Jakobus en Johannes is hetzelfde geweest Vgl. Mt. 4, 21-22 . Zo is het steeds: in de roeping schitteren tegelijk de vrije liefde van God en de hoogst mogelijke verheffing van de vrijheid van de mens: de vrijheid van de instemming met de roeping door God en van de toewijding aan Hem.

Genade en vrijheid zijn werkelijk niet tegengesteld aan elkaar. De genade bezielt en steunt daarentegen de menselijke vrijheid, welke zij bevrijdt uit de slavernij der zonde Vgl. Joh. 8, 34-36 , geneest en verheft in haar vermogen om open te staan voor Gods gave en deze aan te nemen. En evenmin als men het absoluut vrije initiatief van God die roept kan aantasten, kan men de uiterste ernst aantasten waarmee de mens uitgedaagd wordt in zijn vrijheid. Zo stelt de rijke jongeman tegenover het "kom en volg Mij" van Jezus een weigering, wat een, zij het negatief, teken is van zijn vrijheid: "Dit woord ontstelde hem en ontdaan ging hij heen, omdat hij vele goederen bezat" (Mc. 10, 22). De vrijheid is dus wezenlijk voor de roeping, een vrijheid die zich in het positieve antwoord kenmerkt als diepe persoonlijke instemming, als liefdesgave of betere als wedergave aan de aan de Schenker die de roepende God is, als offergave. "De roeping", heeft Paulus VI gezegd, "wedijvert met het antwoord. Er kunnen alleen vrije roepingen zijn, roepingen die spontane, bewuste, edelmoedige, totale gave van zichzelf zijn (...). Offergave, zeggen wij: hier ligt feitelijk het ware probleem (...). Het is de nederige en doordringende stem van Christus die nu zoals gisteren, nu meer dan gisteren, zegt: 'kom'. De vrijheid is voor haar hoogste waagstuk gesteld: juist dat van de overgave, van de edelmoedigheid, van het offer". H. Paus Paulus VI, Boodschap, Roepingenzondag 1968, Noodzaak voor roeping, roeping veronderstelt vrijheid (19 apr 1968)

De vrije overgave, die de innerlijke en meest kostbare kern vormt van het antwoord van de mens aan God die roept, vindt haar onvergelijkelijk model, ja haar levende wortel, in de volkomen vrije overgave van Jezus Christus, die eerste van de geroepenen, aan de wil van de Vader: "Daarom zegt Hij dan ook, als Hij in de wereld komt: Slachtoffers en gaven hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt voor Mij een lichaam bereid. (...) Toen zei ik: Hier ben Ik (...) o God om uw wil te doen" (Heb. 10, 5.7).

In innige gemeenschap met Christus is Maria, de Moedermaagd, het schepsel geweest dat meer dan alle anderen in de volle waarachtigheid van haar roeping heeft geleefd, want niemand heeft, zoals zij, met zulk een grote liefde geantwoord op de onmetelijke liefde van God. Vgl. Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 5

"Dit woord ontstelde hem en ontdaan ging hij heen, omdat hij vele goederen bezat" (Mc. 10, 21). De rijke jongeman uit het Evangelie die de roeping van Jezus niet volgt, herinnert ons aan de obstakels welke het vrije antwoord van de mens kunnen blokkeren of uitdoven.

Niet alleen kunnen de materiële goederen heit menselijk hart afsluiten voor de geestelijke waarden en de radicale eisen van het Rijk Gods, maar ook kunnen bepaalde sociale en culturele condities van onze tijd vaak bedreigingen vormen, verminkte en valse gezichtspunten omtrent de ware aard van de roeping opdringen en de aanvaarding en het begrip zelf van de roeping moeilijk, zo niet onmogelijk, maken.

Velen hebben zo'n vaag en verward idee van God dat ze vervallen in vormen van religiositeit zonder God, waarin de wil van God opgevat wordt als een onveranderlijk en onafwendbaar noodlot waarnaar de mens zich slechts heeft te schikken en hij geheel passief moet berusten. Maar dat is niet het gelaat van de God die Jezus Christus ons is komen openbaren. God is in werkelijkheid de Vader die met eeuwige en voorkomende liefde de mens roept, in een bewonderenswaardige en voortdurende dialoog met hem treedt en hem uitnodigt om als zijn kind zijn eigen goddelijk leven te delen. Het is zeker dat de mens met een verkeerd idee van God ook niet de waarheid over zichzelf kan kennen, zodat de roeping niet begrepen en verwezenlijkt kan worden in haar authentieke waarde, maar alleen als een opgelegde en ondraaglijke last gevoeld kan worden.

Ook de bepaalde misvormde ideeën over de mens, die dikwijls ondersteund worden door voorgewende filosofische of "wetenschappelijke" argumenten, brengen de men er soms toe om zijn bestaan en vrijheid te interpreteren als volledig bepaald en geconditioneerd door uitwendige factoren van opvoedkundige psychologische, culturele of sociale aard. Soms ook wordt de vrijheid begrepen in termen van absolute autonomie, heeft zij de pretentie de enige en onaanvechtbare bron van persoonlijke keuzen te zijn en kenmerkt zij zich als bevestiging van zichzelf ten koste van alles. Maar op deze wijze wordt de weg versperd voor het begrip en de verwerkelijking van de roeping als vrije dialoog van liefde, die voortkomt uit de gave van God aan de mens en besloten wordt met de oprechte zelfgave van de mens.

In de huidige context bestaat ook de neiging om zich de verhouding van de mens tot God op individualistische en geheel innerlijke wijze voor te stellen, alsof de roeping van God rechtstreeks de enkeling bereikt zonder enige bemiddeling van de gemeenschap en een voordeel of het heil van het geroepen individu beoogt en niet de totale toewijding aan God in de dienst aan de gemeenschap. Zo ontmoeten wij een andere diepere en tevens meer subtiele bedreiging die het onmogelijk maakt met vreugde de kerkelijke dimensie welke iedere christelijke roeping en speciaal de priesterroeping van nature heeft, te erkennen en te aanvaarden. Zoals het Concilie ons in herinnering brengt, verwerft het gewijde priesterschap zijn authentieke betekenis en verwerkelijkt het de volle waarheid van zichzelf in het dienen en dien groeien van de christelijke gemeenschap van de gelovigen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 12

De vermelde culturele context, die ook invloed heeft op de christenen en speciaal op de jongeren, helpt om te begrijpen hoe de crisis van de priesterroepingen, welke veroorzaakt wordt door en samengaat met een meer radicale geloofscrisis, zich uitbreidt. De Synodevaders hebben dat uitdrukkelijk verklaard en zij hebben erkend dat de crisis van de priesterroepingen diepe wortels heeft in het culturele milieu en in de mentaliteit en het leven van de christenen. Vgl. Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 13

Vandaar de dringende noodzaak dat de roepingenpastoraal van de Kerk zich beslist en met prioriteit richt op het herstel van de "christelijke mentaliteit", die opgewekt en onderhouden wordt door het geloof. Meer dan ooit is er een evangelisatie nodig die niet moe wordt het ware gelaat te tonen van God, de Vader die in Jezus Christus ieder van ons roept, en de ware zin van de menselijke vrijheid als beginsel en klacht van de verantwoordelijke zelfgave. Alleen zo zullen de grondslagen gelegd worden die onmisbaar zijn om alle roepingen, de priesterroepingen inbegrepen, in hun waarheid te kunnen begrijpen, in hun schoonheid te kunnen beminnen en met totale toewijding en diepe vreugde te kunnen verwezenlijken.

Document

Naam: PASTORES DABO VOBIS
Ik zal u herders geven - N.a.v. de Bisschoppensynode over de priesteropleidingen
Soort: H. Paus Johannes Paulus II - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Auteur: H. Paus Johannes Paulus II
Datum: 25 maart 1992
Copyrights: © 1992, Stg. R.K. Voorlichting, Oegstgeest
Bewerkt: 1 juli 2021

Referenties naar dit document

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test