H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1992
Voor alle christenen, niemand uitgezonderd, is het evangelisch radicalisme een fundamentele en onmisbare eis, die voortkomt uit de oproep van Christus om Hem te volgen en na te volgen, uit kracht van de innige levensgemeenschap met Hem welke door de Geest bewerkt wordt Vgl. Mt. 8, 18 Vgl. Mt. 10, 37 Vgl. Mc. 8, 34 Vgl. Mc. 10, 17-21 Vgl. Lc. 9, 57 . Deze eis wordt ook aan de priesters gesteld, niet alleen omdat zij "in" de Kerk staan maar ook omdat zij "tegenover" de Kerk staan, in zover zij gelijkvormig gemaakt zijn aan Christus, hoofd en Herder, bekwaam gemaakt en aangeworven zijn voor de gewijde dienst en bezield zijn door de herderlijke liefde. In het evangelisch radicalisme bevindt zich, ook als uiting ervan, een rijke bloei van vele deugden en ethische eisen, welke beslissend zijn voor het herderlijk en geestelijk leven van de priester, zoals bijvoorbeeld het geloof, de nederigheid tegenover het mysterie van God, de barmhartigheid, de prudentie. De bevoorrechte uitingen van het radicalisme zijn de diverse "evangelische reden" die Jezus voorhoudt in de bergrede Vgl. Mt. 5-7 , waaronder de raden van gehoorzaamheid, kuisheid en armoede, welke nauw met elkaar verbonden zijn. Vgl. Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 9 De priester is geroepen om volgens die raden te leven overeenkomstig de vormen en nog meer overeenkomstig de doeleinden en de oorspronkelijke betekenis welke voortvloeien uit de eigen identiteit van de priester en deze uitdrukken.
Zij is vooral een "apostolische" gehoorzaamheid, in deze zin dat zij de Kerk in haar hiërarchische structuur erkent, bemint en dient. Het priesterambt bestaat immers alleen in gemeenschap met de paus en het bisschoppencollege, in het bijzonder met de eigen diocesane bisschop, aan wie "de kinderlijke eerbied en gehoorzaamheid" verschuldigd zijn welke beloofd zijn in de wijdingsritus. Deze "onderwerping" aan degen die met kerkelijk gezag zijn bekleed, heeft niets vernederends, maar vloeit voort uit de verantwoordelijke vrijheid van de priester, die niet alleen de eisen van een organisch en georganiseerd kerkelijk leven aanvaardt, maar ook de genade van onderscheiding en verantwoordelijkheid in de kerkelijke beslissingen welke Jezus gewaarborgd heeft aan zijn apostelen en hun opvolgers, opdat het mysterie van de Kerk trouw bewaard blijft en het geheel van de christelijke gemeenschap gediend wordt op zijn allen verenigde weg naar het heil.
De authentieke, op de juiste wijze gemotiveerde en zonder slaafsheid beleefde christelijke gehoorzaamheid helpt de priester om met evangelische duidelijkheid het gezag uit te oefenen dat hem is toevertrouwd ten opzichte van het volk van God, zonder autoritarisme en zonder demagogische keuzen. Alleen wie aan Christus weet te gehoorzamen weet hoe men van anderen volgens het Evangelie de gehoorzaamheid vraagt.
De priesterlijke gehoorzaamheid vertoont bovendien een eis van "gemeenschap". Zij is niet de gehoorzaamheid van een enkeling die een individuele band met de overheid heeft, maar zij is diep ingepast in de eenheid van het priestercollege, dat als zodanig geroepen is om in eendrachtige samenwerking met de bisschop en door deze met de opvolger van Petrus te leven. Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 17
Dit aspect van de gehoorzaamheid van de priester vraagt om een bijzondere ascese, zowel in de zin van gewend zijn zich niet te veel aan eigen voorkeur of aan de eigen gezichtspunten te binden als in de zin van het geven van ruimte aan de medebroeders, opdat dezen hun talenten en bekwaamheden kunnen benutten, zonder jaloersheid, afgunst en rivaliteit. De gehoorzaamheid van de priester is een solidaire gehoorzaamheid, welke uitgaat van het feit dat hij deel uitmaakt van de ene priesterschap en altijd daarin en daarmee in gezamenlijke verantwoordelijkheid oriënteringen en keuzen uitdrukt.
Tenslotte heeft de priesterlijke gehoorzaamheid een bijzonder "pastoraal" karakter. Zij wordt beoefend in een klimaat van voortdurende bereidheid om zich in beslag te laten nemen, als het ware te laten "opslokken", door de noden en de eisen van de kudde. Deze moeten redelijk zijn en soms moeten zij geselecteerd en geverifieerd worden. Maar men kan niet ontkennen dat het leven van de priester volledig "bezet" is door de honger naar het Evangelie, naar het geloof, naar de hoop en naar de liefde voor God en zijn mysterie, die op min of meer bewuste wijze aanwezig is in het volk van God dat aan hem is toevertrouwd.
In dit licht kan men gemakkelijker de motieven begrijpen en waarderen van de eeuwenlange keuze die de Kerk in het westen gedaan heeft en die zij gehandhaafd heeft ondanks alle moeilijkheden en de tegenwerpingen welke in de loop der eeuwen opgeworpen zijn, de keuze namelijk om het priesterschap alleen te verlenen aan mannen die blijk geven door God geroepen te zijn tot de gave van de kuisheid in het volstrekte en blijvende celibaat.
De Synodevaders hebben duidelijk en krachtig hun gedachte uitgedrukt in een belangrijke positieve die verdient geheel en letterlijk weergegeven te worden: "Met behoud van de tucht van de oosterse kerken brengt de synode, in de overtuiging dat de volmaakte kuisheid in het priesterlijk celibaat een charisma is, aan de priesters in herinnering dat zij een onschatbaar geschenk van God aan de Kerk vormt en profetische waarde voor de huidige wereld vertegenwoordigt. Deze synode bevestigt opnieuw met kracht wat de Latijnse Kerk en sommige oosterse riten eisen, namelijk dat het priesterschap alleen verleend wordt aan mannen die van God de gave van de roeping tot de celibataire kuisheid ontvangen hebben H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Priesterwijding voorbehouden aan mannen, Ordinatio Sacerdotalis (22 mei 1994), 42. Onverminderd de traditie van sommige Oosterse kerken en de bijzondere gevallen van gehuwde geestelijken die voortvloeien uit bekering tot het katholicisme en waarvoor een uitzondering gemaakt wordt in de encycliek van Paulus VI over het priestercelibaat. De synode wil in de geest van wie ook geen enkele twijfel laten bestaan over de vaste wil van de Kerk om de wet te handhaven die het vrijgekozen en blijvende celibaat eist van de kandidaten voor de priesterwijding in de Latijnse ritus. De synode vraagt dat het celibaat voorgehouden en verklaard wordt in zijn volle Bijbelse, theologische en geestelijke rijkdom, als kostbare gave die God aan zijn Kerk schenkt en als teken van het Rijk dat niet van deze wereld is, teken van liefde van God voor deze wereld alsmede van de onverdeelde liefde van de priester voor God en voor het volk van God, zodat het celibaat gezien wordt als positieve verrijking van de priester". Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 11
Het is zeer belangrijk dat de priester de theologische motivering van de kerkelijke wet van het celibaat begrijpt. Als wet drukt zij de wil van de Kerk uit, nog voor de wil van het subject, welke uitgedrukt wordt door zijn beschikbaarheid. Maar de wil van de Kerk vindt zijn uiteindelijke motivering in de band die het celibaat heeft met de heilige wijding, welke de priester gelijkvormig maakt aan Jezus Christus, Hoofd en Bruidegom van de Kerk. Als Bruid van Jezus Christus wil de Kerk door de priester bemind worden op de totale en exclusieve wijze waarop Jezus Christus, Hoofd en Bruidegom, haar bemind heeft. Het priesterlijk celibaat is dus de gave van zichzelf in en met Christus aan de Kerk en drukt de dienst uit van de priester aan de Kerk in en met de Heer.
Voor een adequaat geestelijk leven van de priester is het nodig dat het celibaat niet beschouwd en beleefd wordt als een geïsoleerd of louter negatief element maar als een aspect van een positieve, specifieke en karakteristieke oriëntering van de priester. Deze verlaat zijn vader en moeder en volgt Jezus, de goede Herder, in een apostolische gemeenschap, ten dienste van het volk Gods. Het celibaat moet dus aanvaard worden met een vrije en liederlijke beslissing, welke steeds hernieuwd moet worden, als onschatbare gave van God, als "stimulans voor de herderlijke liefde", 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 16 als bijzondere deelname aan het vaderschap van God en aan de vruchtbaarheid van de Kerk, als getuigenis van het eschatologische Rijk aan de wereld. Om te leven volgens alle morele, pastorale en geestelijke eisen van het priesterlijk celibaat is het nederige en vertrouwvolle gebed absoluut noodzakelijk, zoals het Concilie opmerkt: "Hoe meer (...) de volkomen onthouding in de wereld van vandaag door niet weinig mensen voor onmogelijk wordt gehouden, des te nederiger en volhardender zullen de priesters de genade van trouw, die aan hen die erom vragen nooit is geweigerd, samen met de Kerk afsmeken, daarbij; tevens alle natuurlijke en bovennatuurlijke middelen gebruikend die iedereen ten dienste staan". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 16 Samen met de Sacramenten van de Kerk en met de beoefening van de ascese zal het gebed ook hoop instorten bij moeilijkheden, vergeving bij tekortkomingen, vertrouwen en moed bij het vervolgen van de tocht.
De armoede van de priester bezit krachtens de sacramentele gelijkvormigheid aan Christus, Hoofd en Herder, precieze "pastorale" kenmerken, waarbij de Synodevaders, die het onderricht van het Concilie hernomen en ontwikkeld hebben, 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 17 stil zijn blijven staan. Zij schrijven o.a.: "Naar het voorbeeld van Christus die uit liefde voor ons arm is geworden terwijl Hij rijk was Vgl. 2 Kor. 8, 9 , moeten de priesters de armen en de zwaksten beschouwen als op speciale wijze aan hen toevertrouwd. Zij moeten in staat zijn om van de armoede te getuigen door een eenvoudig en streng leven, reeds gewend aan de edelmoedige afstand van overbodige zaken" 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 9 Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 282 Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 10 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 9 Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 282 Het is waar dat "de arbeider zijn loon waard is" (Lc. 10, 7) en dat "de Heer voor de verkondigers van het Evangelie bepaald heeft, dat zij van het Evangelie moeten leven" (1 Kor. 9, 14). Maar het is evenzeer waar dat dit recht van de apostel volstrekt niet verward mag worden met een voorwendsel om de dienst van het Evangelie en van de Kerk te plooien naar de voordelen en belangen die eruit kunnen voortvloeien. Alleen de armoede verzekert aan de priester de bereidheid om zich daarheen te laten zenden waar zijn werk nuttiger en dringender is, ook met persoonlijke offers. Zij is voorwaarde en onmisbare vooronderstelling voor de volgzaamheid van de apostel aan de Geest, welke hem bereid maakt om te "gaan", zonder ballast en banden, en alleen de wil van de Meester te vervolgen Vgl. Lc. 9, 57-62 Vgl. Mc. 10, 17-22 .
De priester, die persoonlijk opgenomen is in het keven van de gemeenschap en er verantwoordelijk voor is, moet ook getuigen van een volledige "doorzichtigheid" in het beheer van de goederen van de gemeenschap zelf, waarmee hij nooit zal handelen alsof zij zijn eigen vermogen waren, maar als iets waarvan hij rekenschap moet afleggen aan God en aan de broeders, vooral aan de armen. Verder zal het besef tot een enig priesterschap te horen de priester aansporen zich in te spannen om zowel een meer rechtvaardige verdeling van de goederen onder de broeders te bevorderen als een zeker gemeenschappelijk gebruik van de goederen Vgl. Hand. 2, 42-47 .
De innerlijke vrijheid die door de evangelische armoede beschermd en gevoed wordt, maakt de priester geschikt om naast de zwaksten te staan, om solidair te zijn met hun inspanningen voor de vestiging van een meer rechtvaardige maatschappij, om gevoeliger en meer bekwaam te worden voor het begrijpen en het onderscheiden van verschijnselen die het sociale en economische aspect van het leven betreffen, om de voorkeur voor de armen te bevorderen. Deze voorkeur weet zich, zonder iemand uit te sluiten van de verkondiging en de gave van het heil, te buigen over de geringen, de zondaars, de gemarginaliseerden van iedere soort, volgens het voorbeeld dat Jezus gegeven heeft in de vervulling van zijn profetische en priesterlijk dienstwerk Vgl. Lc. 4, 18 .
Ook de profetische betekenis van de priesterlijke armoede mag niet vergeten worden, welke bijzonder dringend is in een maatschappij van overvloed en consumptie. "De priester die echt arm is, is zeker een concreet teken van scheiding, afstand en onafhankelijkheid van de tirannie van de wereld van deze tijd, die al haar vertrouwen stelt op geld en materiële zekerheid". Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 10
Jezus Christus, die zijn herderlijke liefde aan het kruis tot volmaaktheid brengt door een volslagen uiterlijke en innerlijke ontlediging, is het model en de bron van de deugden van gehoorzaamheid, kuisheid en armoede, welke de priester geroepen is te beoefenen als uitdrukking van zijn herderlijke liefde voor de broeders. De priester moet, overeenkomstig wat Paulus schrijft aan de christenen van Filippi, de "gezindheid" hebben welke Christus bezielde, en zich ontdoen van zijn eigen "ik" om in de gehoorzame, kuise en arme liefde de heerbaan te vinden van de vereniging met God en van de eenheid met de broeders Vgl. Fil. 2, 5 .