H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1992
"De geest des Heren is over mij gekomen" (Lc. 4, 18). De Geest is niet eenvoudig "over" de Messias gekomen, maar "vervult" en doordringt hem en reikt tot in zijn wezen en werken. De Geest is het beginsel van de "zalving" en de "zending" van de Messias: "Hij heeft mij gezalfd. Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen" (Lc. 4, 18). Krachtens de Geest behoort Jezus geheel en uitsluitend God toe en heeft Hij deel aan de oneindige heiligheid van God, die Hem roept, uitkiest en zendt. Zo blijkt de Geest des Heren bron van heiligheid en oproep tot heiliging te zijn.
Deze zelfde "Geest des Heren" komt "over" heel het volk van God, dat gevormd wordt als volk dat aan God is "gewijd" en door God "gezonden" is voor de verkondiging van het Evangelie dat redt. De leden van het volk van God zijn "gedrenkt" en "getekend" met de Geest Vgl. 1 Kor. 12, 13 Vgl. 2 Kor. 1, 21-22 Vgl. Ef. 1, 13 Vgl. Ef. 4, 30 en geroepen tot het heiligheid.
De Geest openbaart en geeft ons in het bijzonder de fundamentele roeping die de Vader van eeuwigheid tot allen richt, de roeping om "heilig en vlekkeloos te zijn voor zijn aangezicht in liefde", krachtens de voorbestemming "zijn kinderen te worden door Jezus Christus" (Ef. 1, 4-5). Niet alleen openbaart en geeft de Geest ons deze roeping, maar Hij wordt in ons tot oorsprong en bron van haar verwezenlijking. Hij, de Geest van de Zoon Vgl. Gal. 4, 6 , maakt ons gelijkvormig aan Christus Jezus en deelachtig aan diens leven als Zoon ofwel aan diens liefde voor de Vader en voor de broeders. "Daar wij leven door de Geest, willen wij ook leven volgens de Geest" (Gal. 5, 25). Met deze woorden herinnert de apostel Paulus er ons aan dat het christelijk leven "geestelijk leven" is ofwel leven dat door de Geest bezield en geleid wordt naar de heiligheid of de volmaaktheid van de liefde.
De uitspraak van het Concilie "dat alle christengelovigen, tot welke stand of staat zij ook behoren, tot de volheid van het christelijk leven en de volmaaktheid van de liefde geroepen zijn", 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 40 is speciaal op de priesters van toepassing. Zij zijn niet alleen geroepen als gedoopten maar ook en specifiek als priesters ofwel op een nieuwe titel en op een oorspronkelijke wijze, die voortvloeien uit het sacrament van het priesterschap.
Het 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Presbyterorum Ordinis
Over het leven en dienst van de priester
(7 december 1965) biedt ons een uiterst rijke en stimulerende synthese van het "geestelijke leven" en van de gave en de verantwoordelijkheid om "heilig" te worden: "Door het Wijdingsacrament worden de priesters gelijkvormig gemaakt aan Christus-Priester, als dienaren van het Hoofd, om heel zijn lichaam, dat is de Kerk, op te richten en op te bouwen als medewerkers van het bisschopsambt. Weliswaar hebben zij als iedere christengelovige reeds in de wijding van het Doopsel het teken en de gave van zo'n hoge genadevolle roeping ontvangen, dat zij zelfs in hun menselijke zwakheid de volmaaktheid kunnen en moeten bereiken, naar het woord van de Heer: 'Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is (Mt. 5, 48). Maar de priesters zijn om een speciale reden verplicht die volmaaktheid te bereiken, omdat zij die door het ontvangen van de wijding op een nieuwe wijze aan God zijn toegewijd levende instrumenten worden van Christus, de eeuwige priester, om diens wonderbaarlijk verlossingswerk, dat met bovenaardse kracht heel de mensengemeenschap heeft hersteld, door alle tijden heen te kunnen voortzetten. Omdat dus iedere priester op zijn eigen wijze de persoon van Christus zelf vertegenwoordigt, wordt hij ook met bijzondere genadegaven verrijkt om in de dienst aan het hem toevertrouwde volk en aan heel het volk van God des te beter de volmaaktheid te kunnen bereiken van Hem wiens rol hij speelt en om door de heiligheid van Hem die voor ons is geworden de Hogepriester, 'heilig, schuldeloos en onbesmet, gescheiden van de zondaars' (Heb. 7, 26), de menselijke zwakheid van het vlees te genezen". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 12
Het Concilie bevestigt vooral de "algemene" roeping tot heiligheid. Deze roeping is geworteld in het doopsel dat de priester de hoedanigheid geeft van "gelovige" (Christifidelis), van "broeder onder broeders", opgenomen in en verenigd met het volk van God, in de vreugde van het delen van de heilsgaven Vgl. Ef. 4, 4-6 en in de gemeenschappelijke inspanning om "volgens de Geest" te leven door het volgen van de Meester en Heer. Wij herinneren ons de beroemde woorden van de heilige Augustinus: "Ik ben bisschop voor u, christen met u. 'Bisschop' is de naam van een ambt dat men op zich genomen heeft, 'christen' is een naam van genade. De eerste is de naam van een gevaar, de laatste een naam van redding". H. Augustinus, Preken, Sermones. 340: PL 38, 1483
Met eenzelfde duidelijkheid spreekt de tekst van het Concilie over een "specifieke" roeping tot de heiligheid, over een roeping die gebaseerd is op het Sacrament van de Wijding als eigen en specifiek sacrament van de priester, dus over een roeping krachtens een nieuwe toewijding aan God door middel van de priesterwijding. Ook de heilige Augustinus zinspeelt op deze specifieke roeping als hij op de uitspraak: "Ik ben bisschop voor u, christen met u", deze woorden laat volgen: "Als ik mij dus meer verheug dat ik met u verlost ben dan dat ik over u gesteld ben, zal ik volgens het gebod van de Heer des te meer uw dienaar zijn om niet ondankbaar te zijn voor de prijs waardoor ik verdiend heb uw mededienaar te zijn". H. Augustinus, Preken, Sermones. 340: PL 38, 1483
De tekst van het Concilie vervolgt en signaleert enige elementen die noodzakelijk zijn om de inhoud te bepalen van wat "specifiek" is voor het geestelijk leven van de priesters. Het zijn elementen die verbonden zijn met de eigen "wijding" van de priesters, welke hen gelijkvormig maakt aan Jezus Christus, Hoofd en Herder van de Kerk; met de "zending" of het typische dienstwerk van de priesters, dat hen bekwaam maakt en verplicht om "levende werktuigen van Christus, de eeuwige Priester" te zijn en om "in de naam en de persoon van Christus zelf" te handelen, met heel hun "leven", dat geroepen is om op oorspronkelijke wijze het "evangelische radicalisme" zichtbaar te maken en ervan te getuigen. Vgl. Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 8