H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1992
Wat dit betreft hebben de synodevaders geschreven: “In zoverre de priester Christus, Hoofd, Herder en Bruidegom van de Kerk, vertegenwoordigt, staat de priester niet alleen in de Kerk maar ook tegenover de Kerk. Het priesterschap hoort, samen met het Woord van God en de sacramentele tekenen, ten dienste waarvan het staat, tot de constitutieve elementen van de Kerk. Het ambt van de priester is geheel ten behoeve van de Kerk, ter bevordering van de uitoefening van het algemeen priesterschap van heel het volk Gods. Het is niet alleen gericht op de particuliere Kerk maar ook op de universele Kerk Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 10, in gemeenschap met de bisschop, met Petrus en onder Petrus. Door het priesterschap van de bisschop is het priesterschap van zijn medewerkers ingelijfd in de apostolische structuur van de Kerk. Zo fungeert de priester, zoals de apostelen, als gezant van Christus Vgl. 2 Kor. 5, 20 . Hierop berust het missionaire karakter van iedere priester”. Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 7
Het gewijde ambt ontstaat dus met de Kerk en heeft in de bisschoppen en in relatie en gemeenschap met hen in de priesters een bijzondere relatie met het oorspronkelijke dienstwerk van de apostelen, dat het werkelijk “opvolgt”, ook al neemt het ten opzichte daarvan bestaanswijzen aan welke ervan verschillen.
Men moet dus niet aan het gewijde priesterschap denken alsof het aan de Kerk voorafgaat, omdat het geheel ten dienste van de Kerk zelf staat; maar ook niet alsof het volgt op de kerkgemeenschap, alsof deze gemeenschap gezien kan worden als reeds gevormd zonder het priesterschap.
De relatie van de priester met Jezus Christus en in Hem met de Kerk is in het zijn zelf van de priester gelegen, krachtens zijn sacramentele wijding/zalving, en in zijn handelen ofwel in zijn zending of ambt. In het bijzonder “is de priesterbedienaar dienaar van Christus, die aanwezig is in de Kerk, mysterie, gemeenschap en zending. Door het feit van de deelname aan de “zalving” en de “zending” van Christus kan hij in de Kerk diens gebed, woord, offer en heilswerk voortzetten. Hij is dus dienaar van de Kerk als mysterie, omdat hij de kerkelijke en sacramentele tekens van de verrezen Christus verwerkelijkt. Hij is de dienaar van de Kerk als gemeenschap, omdat hij, verenigd met de bisschop en nauw verbonden met de priesterschap, de eenheid van de kerkgemeenschap opbouwt in de harmonie van de diverse roepingen, charisma’s en diensten. Hij is tenslotte dienaar van de Kerk als zending, omdat hij de gemeenschap tot verkondigster en getuige van het Evangelie maakt”. H. Paus Johannes Paulus II, Brief, Aan alle priesters ter gelegenheid van Witte Donderdag 1991 (10 mrt 1991), 16 Vgl. Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 7
Zo verschijnt de priester door zijn sacramentele natuur en zending zelf binnen de structuur van de Kerk als teken van de absolute prioriteit en van de onverschuldigdheid van de genade die door de verrezen Christus aan de Kerk wordt geschonken. Door middel van het ambtelijk priesterschap wordt de Kerk zelf in geloof bewust dat zij niet uit zichzelf bestaat, maar door de genade van Christus in de heilige Geest. De apostelen en hun opvolgers staan als dragers van een gezag dat van Christus, Hoofd en Herder, komt, door hun ambt tegenover de Kerk als zichtbare verlenging en sacramenteel teken van Christus die tegenover de Kerk en de wereld staat als blijvende en altijd nieuwe oorsprong van het heil, Hij die “de verlosser van zijn lichaam is” (Ef. 5, 23).
Het dienstwerk van de priesters is bovenal gemeenschap en verantwoordelijke en noodzakelijke samenwerking met het dienstwerk van de bisschop, in de zorg voor de universele Kerk en voor de afzonderlijke particuliere kerken ten dienste waarvan zij met de bisschop een enige priesterschap vormen. Iedere priester, zowel de diocesane als de religieuze, is op grond van het sacrament der wijding met de andere leden van die priesterschap verbonden door bijzondere banden van apostolische liefde, ambt en broederschap. Want alle priesters, zowel de diocesane als de religieuze, delen in het ene priesterschap van Christus, Hoofd en Herder, “werken samen voor één doel, namelijk de opbouw van het lichaam van Christus, hetgeen vooral in onze dagen een veelvoud van nieuwe taken en aanpassingen vraagt” 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 8 Vgl. Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 7 en in de loop der eeuwen verrijkt wordt met steeds nieuwe charisma’s.
Tenslotte staan de priesters in een positieve en stimulerende relatie met de leken, daar hun figuur en hun taak in de Kerk het priesterschap dat heel het volk van God ontvangen heeft door het doopsel, niet vervangen maar bevorderen en tot zijn volle kerkelijke verwerkelijking brengen. Zij staan ten dienste van het geloof, de hoop en de liefde van de leken. Als broeders en vrienden erkennen en steunen zij de waardigheid van leken als kinderen van God en zij helpen hen om hun specifieke rol in het kader van de zending van de Kerk ten volle te vervullen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 9
Het ambtelijke priesterschap, dat verleend wordt door het wijdingssacrament, en het algemeen of “koninklijk” priesterschap van de gelovigen, welke naar hun wezen en niet slechts naar rangorde van elkaar verschillen, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10 staan met elkaar in verband, daar zij beide, zij het in verschillende vormen, voortkomen uit het enige priesterschap van Christus. Het gewijde priesterschap betekent niet per sé een hogere graad van heiligheid ten opzichte van het algemeen priesterschap van de gelovigen. Maar met het gewijde priesterschap wordt door Christus in de Geest een bijzondere gave aan de priesters gegeven, opdat zij het volk van God kunnen helpen om trouw en volledig het algemeen priesterschap, dat aan hen verleend is, uit te oefenen. Vgl. Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 7
Zoals het Concilie benadrukt, “rust de geestelijke gave die de priesters bij de wijding hebben ontvangen, hen niet uit voor een begrensde of beperkte zending, maar voor een zeer ruime of universele heilszending tot het uiteinde der aarde. Want iedere priesterlijke bediening deelt in de universele en wereldomspannende zending die door Christus aan zijn apostelen is toevertrouwt”. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 10 Door de natuur zelf van hun ambt moeten zij dus van een diepe missionaire geest doordrongen en bezield zijn en “van die waarlijk katholieke geest waardoor zij zich eraan wennen de grenzen van eigen bisdom, volk of ritus te overschrijden en de noden van de gehele Kerk bij te staan, in hun hart bereid om het Evangelie overal te prediken”. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 20
Bovendien moet de priester in zijn relatie met alle mensen een man van zending en dialoog zijn, juist omdat hij binnen het leven van de Kerk de man van gemeenschap is. Diep geworteld in de waarheid en de liefde van Christus en bezield door het verlangen en de plicht om aan allen het heil te verkondigen is hij geroepen om met alle mensen banden te smeden van broederschap, van dienstbaarheid, van gezamenlijk zoeken van de waarheid, van de bevordering van rechtvaardigheid en vrede. Op de eerste plaats met de broeders van de andere christelijke kerken en confessies, maar ook met de gelovigen van andere godsdiensten, met de mensen van goede wil en op speciale wijze met de armen en de zwaksten en met allen die, ook zonder het te weten of te uiten, verlangen naar de waarheid en naar het heil van Christus, volgens het woord van Jezus, die gezegd heeft: “Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars” (Mc. 2, 17).
Vooral nu vraagt de primaire pastorale taak van de nieuwe evangelisatie, waarmee heel het volk Gods belast is en welke een nieuw elan, nieuwe methoden en een nieuwe uitdrukking voor de verkondiging en het getuigenis van het Evangelie eist, om priesters die radicaal en geheel ondergedompeld zijn in het mysterie van Christus en in staat zijn om een nieuwe stijl van pastoraal leven te verwezenlijken, welke gekenmerkt wordt door een diepe gemeenschap met de paus, de bisschoppen en de andere priesters en door een vruchtbare samenwerking met de leken-gelovigen, met eerbiediging en bevordering van de diverse taken, charisma’s en bedieningen binnen de kerkgemeenschap. Vgl. Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 12
“Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt, is thans in vervulling gegaan” (Lc. 4, 21). Luisteren wij nogmaals naar deze woorden van Jezus in het licht van het gewijde priesterschap dat wij in zijn natuur en zending uiteengezet hebben. Het “thans” waarvan Jezus spreekt duidt de tijd van de Kerk aan, juist omdat het behoort tot de “volheid van de tijd” ofwel tot de tijd van het volle en definitieve heil en deze tijd bepaalt “De geest des Heren (...) heeft mij gezalfd. Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen” (Lc. 4, 18). De zalving en de zending van Christus zijn de levende wortel waaruit de zalving en de zending ontspruiten van de Kerk, de “volheid” van Christus Vgl. Ef. 1, 23 . Door de wedergeboorte van het doopsel wordt over alle gelovigen de Geest van de Heer uitgestort, die hen zalft om een geestelijke tempel en een heilige priesterschap te vormen en hen zendt om de roemruchte daden te verkondigen van Hem die hen uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht Vgl. 1 Pt. 2, 4-10 . De priester heeft deel aan de zalving en de zending van Christus op specifieke en gezaghebbende wijze en wel door middel van het sacrament van de wijding, krachtens hetwelk hij in zijn wezen gelijkvormig gemaakt is aan Jezus Christus, Hoofd en Herder, en deelt in de zending om “aan armen de Blijde Boodschap te brengen” in de naam en de persoon van Christus zelf.
In hun slotboodschap hebben de synodevaders in weinige, maar zeer rijke woorden de “werkelijkheid” of beter het “mysterie” en de “gave” van het gewijde priesterschap samengevat; zij hebben gezegd: “Onze identiteit heeft haar uiteindelijke bron in de liefde van de Vader. Met de Zoon die Hij gezonden heeft, de Hogepriester en de goede Herder, zijn wij sacramenteel verenigd in het gewijde priesterschap door de werking van de heilige Geest. Het leven en het ambt van de priester zijn een voortzetting van het leven en het werk van Christus zelf. Dat is onze identiteit, onze echte waardigheid, de bron van onze vreugde, de zekerheid van ons leven”. Bisschoppensynodes, Achtste gewone algemene vergadering van de Bisschoppensynode, Boodschap van de synodevaders aan het volk van God (28 okt 1990). III