H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1992
De woorden van de apostel Paulus aan bisschop Timoteüs kunnen met recht toegepast worden op de permanente vorming waartoe alle priesters geroepen zijn krachtens de "gave Gods" die zij door de heilige wijding ontvangen hebben. Zij voeren ons naar het begrijpen van de gehele waarheid en de onmiskenbare oorspronkelijkheid van de permanente vorming van de priesters. Daarbij worden wij ook geholpen door een andere tekst van Paulus die eveneens aan Timoteus schrijft: "Verwaarloos de genadegave niet die in u is en die u krachtens een profetenwoord werd geschonken onder handoplegging van de gezamenlijke presbyters. Neem dit alles ter harte, ga er geheel in op, dan zullen uw vorderingen voor allen zichtbaar zijn. Blijf voortdurend zorg besteden aan uzelf en aan uw onderricht. Zodoende redt gij uzelf en hen die naar u luisteren". (1 Tim. 4, 14-16)
De apostel Paulus vraagt aan Timoteüs om het vuur van Gods genade "aan te wakkeren" of feller te doen branden, zoals men doet met het vuur onder de as, in deze zin dat men de genade aanneemt en eruit leeft zonder ooit de "blijvende nieuwheid" te verliezen of te vergeten welke eigen is aan iedere gave van God, van Hem die alles nieuw maakt Vgl. Openb. 21, 5 , en dat men dus leeft in de onvergankelijke frisheid en oorspronkelijke schoonheid ervan.
Maar dat "aanwakkeren" is niet alleen het resultaat van een taak die toevertrouwd is aan de persoonlijke verantwoordelijkheid van Timoteüs, van een inspanning van zijn geheugen en wil. Het is de uitwerking van een genadekracht die intrinsiek is aan Gods gave. Het is dus God zelf die het vuur van zijn gave aanwakkert of beter heel de buitengewone rijkdom van genade en verantwoordelijkheid doet opvlammen welke in de gave opgesloten ligt.
Door de sacramentele uitstorting van de heilige Geest, die wijdt en zendt, wordt de priester gelijkvormig gemaakt aan Jezus Christus, Hoofd en Herder van de Kerk, en gezonden om het pastorale dienstwerk te verrichten. Zo wordt de priester voor altijd en op onuitwisbare wijze in zijn wezen gemerkt als dienaar van Jezus en de Kerk, geplaatst in een blijvende en onomkeerbare levenssituatie en belast met een pastorale taak die, geworteld in zijn wezen, heel zijn bestaan omvat en ook blijvend is. Het Sacrament van het priesterschap verleent aan de priester de sacramentele genade, die hem niet allen deelachtig maakt aan de heils- "macht" en het heils- "werk" van Jezus, maar ook aan zijn "liefde". Tegelijk verzekert het aan de priester al die actuele genaden welke hem gegeven zullen worden telkens als zij noodzakelijk en nuttig zullen zijn voor de waardige en volmaakte vervulling van het ambt dat hij ontvangen heeft.
De permanente vorming vindt zo haar eigenlijke grondslag en haar oorspronkelijke motivering in de dynamiek van het Sacrament van het priesterschap. Er zijn zeker ook eenvoudig menselijke redenen die de priester aansporen tot een blijvende vorming. Deze is een eis van de progressieve zelfverwerkelijking. Ieder leven is een ononderbroken opgang naar de rijpheid, welke via de voortdurende vorming loopt, Zij is bovendien een eis van het priesterlijk dienstwerk, ook als dit genomen wordt in zijn generieke natuur welke het gemeen heeft met de andere beroepen, dus als dienst aan de anderen. Er is nu geen beroep of taak of werk dat niet een voortdurend aggiornamento vraagt als het actueel en doeltreffend wil blijven. De eis om "gelijke tred te houden" met de gang van de geschiedenis is een andere menselijke reden die de permanente vorming wettigt.
Maar deze en andere redenen worden opgenomen en gespecificeerd door de genoemde theologische redenen, die verder uit te werken zijn.
Het Sacrament van het priesterschap kan vanwege zijn aard van "teken", die alle sacramenten eigen is, als woord van God gezien worden. Het is werkelijk Gods woord, het woord van God die roept en zendt. Het is de meest sterke expressie van de roeping en de zending van de priester. Door het Sacrament van het priesterschap roept God de kandidaat "tot" het priesterschap coram Ecclesia. Het "kom en volg mij" van Jezus wordt ten volle en definitief uitgesproken in de viering van het sacrament van zijn Kerk. Het wordt uitgedrukt en meegedeeld door middel van de stem van de Kerk, welke weerklinkt uit de mond van bisschop die bidt en de handen oplegt. En de priester geeft in geloof antwoord op de roeping door Jezus: "Ik kom en ik volg U".
Van dat ogenblik af begint het antwoord dat als fundamentele keuze in de loop van de jaren van het priesterschap steeds opnieuw uitgedrukt en bevestigd moet worden in talrijke andere antwoorden, die alle geworteld zijn in het "ja" van het priesterschap en daardoor opgewekt worden.
In deze zin kan men spreken van een roeping "in" het priesterschap. In felle blijft God roepen en zenden, zijn plan van heil openbarend in de historische ontwikkeling van het leven van de priester en van gebeurtenissen van de Kerk en van de maatschappij. Juist in dit perspectief blijkt de betekenis van de permanente vorming. Zij is nodig om de roeping of wil van God voortdurend te onderkennen en te volgen. Zo werd de apostel Petrus geroepen om Jezus te volgen ook nadat de Verrezene hem de kudde had toevertrouwd. "Jezus zei Hem: 'Weid mijn schapen. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg U: toen ge jong waart, deelt ge zelf uw gordel om en ging waarheen ge wilde, maar wanneer ge oud zijt, zult ge uw handen uitstrekken, een ander zal u omgorden en u brengen waarheen ge niet wilt'. Hiermede zinspeelde Hij op de dood waardoor hij God zou verheerlijken. En na deze woorden zei Hij hem: 'Volg Mij'" (Joh. 21, 17-19). Er is dus een "volg Mij" dat het leven en de zending van de apostel vergezelt. Het is een "volg Mij" dat de oproep tot en de eis van de trouw tot aan de dood Vgl. Joh. 21, 22 uitgedrukt; en "volg Mij" dat een volgen van Christus kan betekenen door de volledige zelfgave in de marteldood. Vgl. H. Thomas van Aquino, Expositio in evangelium Joannis. 123, S
De Synodevaders hebben de reden die de noodzaak van de permanente vorming aantoont en er tegelijk de diepe aard van openbaart, uitgedrukt door haar te karakteriseren als "trouw" aan het priesterambt en als "proces van voortdurende bekering". Vgl. Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 31 Het is de heilige Geest, uitgestort door het sacrament, die de priester steun in deze trouw en hem begeleidt en aanspoort op de weg van onophoudelijke bekering. De gave van de Geest ontslaat de priester niet van zijn vrijheid, maar stimuleert deze, opdat hij op verantwoordelijke wijze meewerkt en de permanente vorming op zich neemt als een hem toevertrouwde taak. Op deze wijze is de permanente vorming uitdrukking en eis van de trouw van de priester aan zijn ambt, ja, aan zijn eigen wezen zelf. Zij is dus liefde voor Jezus Christus en overeenstemmen met zichzelf. Maar zij is ook een daad van liefde voor het volk Gods in dienst waarvan de priester is gesteld. Zij is een daad van echte en eigenlijke rechtvaardigheid. De priester is schuldenaar van het volk Gods, want hij is geroepen om het "recht" te erkennen en te bevorderen, het fundamentele recht dat het volk Gods heeft op het woord van God, de sacramenten en de dienst van de liefde, welke de oorspronkelijke en onvervreemdbare inhoud zijn van het pastorale dienstwerk van de priester,. De permanente vorming nodig opdat de priester in staat zal zijn op de verschuldigde wijze te antwoorden op dat recht van het volk Gods.
Ziel en vorm van de permanente vorming van de priester is de herderlijke liefde. De heilige Geest, die de herderlijke liefde instort, leidt en begeleidt de priester om een steeds diepere kennis te verwerven van het mysterie van Christus, dat ondoorgrondelijk is in zijn rijkdom Vgl. Ef. 3, 1. vv. en, indirect, om de kennis van het mysterie van het christelijk priesterschap te verwerven. De herderlijke liefde spoort de priester aan om steeds beter de verwachtingen, noden, problemen en gevoeligheden te leren kennen van degenen voor wie zijn dienstwerk bestemd is, in hun concrete situaties: de persoonlijke situaties, de gezinssituaties en de maatschappelijke situaties.
Dat alles beoogt de permanente vorming, in de zin van een bewust en vrij aanbod aan de dynamiek van de herderlijke liefde en van de heilige Geest, die er de eerste bron van is en haar voortdurend voedt. In deze zin is de permanente vorming een intrinsieke eis van de gave en van de sacramentele taak die de priester ontvangen heeft, en blijkt zij te allen tijde noodzakelijk. Maar zij blijkt nu bijzonder dringend, niet alleen vanwege de snelle verandering van de maatschappelijke en culturele omstandigheden van de mensen en volken onder wie het priesterlijk dienstwerk verricht wordt, maar ook vanwege de "nieuwe evangelisatie", welke de wezenlijke taak van de Kerk vormt op het einde van het tweede christelijk millennium, een taak die niet uitgesteld kan worden.