
H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1992
De theologie is dus voor alles een gelovige, een mens van geloof, maar een gelovige die zijn geloof bestudeerd (fides quaerens intellectium) om tot een dieper begrip ervan te komen. De twee aspecten, het geloof en het rijpe nadenken, zijn nauw verbonden en verweven. Juist hun innige samenhang en hun wederzijdse doordringing beslissen over de ware aard van de theologie en bijgevolg over de inhoud, de wijze en de geest volgens welke de sacra doctrina uitgewerkt en bestudeerd moet worden.
Aangezien het geloof, dat vertrek- en aankomstpunt is van de theologie, ook een persoonlijke betrekking van de gelovige met Jezus Christus in de Kerk bewerkt, heeft ook de theologie intrinsieke christologische en kerkelijke kenmerken, welke door de kandidaat voor het priesterschap bewust opgenomen moeten worden, niet alleen omwille van de implicaties welke zijn persoonlijk leven betreffen, maar ook omwille van de implicaties welke zijn pastoraal dienstwerk aangaan. Als het geloof het aannemen van het woord Gods is, mondt het uit in een radicaal "ja" van de gelovige aan Jezus Christus, het volgende en definitieve Woord van God aan de wereld Vgl. Hebr. 1, 1. vv . De theologische reflectie heeft bijgevolg haar centrum in het aanhangen van Jezus Christus, Gods Wijsheid. De rijpe reflectie moet een deelneming aan de "gedachte" van ChristusVgl. 1 Kor. 2, 11 genoemd worden in de menselijke vorm van wetenschap (scientia fidei). Het geloof neemt de gelovige in de Kerk op en maakt hem deelachtig aan het leven van de Kerk als geloofsgemeenschap. De theologie heeft bijgevolg een kerkelijke dementie, want zij is een rijpe overweging van het geloof van de Kerk door de theoloog die lid van de Kerk is. Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Instructie over de Kerkelijke Roeping van de Theoloog, Donum Veritatis (24 mei 1990), 11
Deze christologische en kerkelijke perspectieven, die de theologie van nature heeft, helpen de kandidaten voor het priesterschap om samen met de wetenschappelijke gestrengheid een grote en levendige liefde voor Jezus Christus en zijn Kerk te ontwikkelen. Deze liefde voedt hun geestelijk leven en richt hen op de edelmoedige vervulling van hun ambt. dit was uiteindelijk de bedoeling van het Tweede Vaticaans Concilie, dat een herziening van de kerkelijke studies heeft gevraagd, met een betere harmonisatie van de verschillende filosofische en theologische vakken, welke er eendrachtig toe moeten bijdragen "om de geest van de studenten steeds meer te openen voor het mysterie van Christus, dat de gehele geschiedenis van de mensheid raakt, terecht zijn invloed op de Kerk uitoefent en allereerst werkzaam is door het priesterlijk dienstwerk". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 14
Theologische intellectuele vorming en geestelijk leven, vooral het gebedsleven, ontmoeten en verstreken elkaar, zonder ook maar iets af te doen noch aan de ernst van het wetenschappelijk onderzoek noch aan de geestelijk smaak voor het gebed. De heilige Bonaventura vermaant ons: "Niemand moet menen dat voor hem de lezing volstaat zinder zalving, de beschouwing zonder vroomheid, het onderzoek zonder verwondering, de waarneming zonder jubel, de activiteit zonder godsvrucht, de wetenschap zonder liefde, de intelligentie zonder nederigheid, de studie zonder de goddelijke genade, de bespiegeling zonder de wijsheid van de goddelijke inspiratie". H. Bonaventura, De weg van de geest naar God, Itinerarium Mentis in Deum. Prol., 4: Opera Omnia, Tomus V, Ad Aquas Claras 1891, 296