
H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1992
De armoede van de priester bezit krachtens de sacramentele gelijkvormigheid aan Christus, Hoofd en Herder, precieze "pastorale" kenmerken, waarbij de Synodevaders, die het onderricht van het Concilie hernomen en ontwikkeld hebben, 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 17 stil zijn blijven staan. Zij schrijven o.a.: "Naar het voorbeeld van Christus die uit liefde voor ons arm is geworden terwijl Hij rijk was Vgl. 2 Kor. 8, 9 , moeten de priesters de armen en de zwaksten beschouwen als op speciale wijze aan hen toevertrouwd. Zij moeten in staat zijn om van de armoede te getuigen door een eenvoudig en streng leven, reeds gewend aan de edelmoedige afstand van overbodige zaken" 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 9 Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 282 Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 10 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 9 Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 282 Het is waar dat "de arbeider zijn loon waard is" (Lc. 10, 7) en dat "de Heer voor de verkondigers van het Evangelie bepaald heeft, dat zij van het Evangelie moeten leven" (1 Kor. 9, 14). Maar het is evenzeer waar dat dit recht van de apostel volstrekt niet verward mag worden met een voorwendsel om de dienst van het Evangelie en van de Kerk te plooien naar de voordelen en belangen die eruit kunnen voortvloeien. Alleen de armoede verzekert aan de priester de bereidheid om zich daarheen te laten zenden waar zijn werk nuttiger en dringender is, ook met persoonlijke offers. Zij is voorwaarde en onmisbare vooronderstelling voor de volgzaamheid van de apostel aan de Geest, welke hem bereid maakt om te "gaan", zonder ballast en banden, en alleen de wil van de Meester te vervolgen Vgl. Lc. 9, 57-62 Vgl. Mc. 10, 17-22 .
De priester, die persoonlijk opgenomen is in het keven van de gemeenschap en er verantwoordelijk voor is, moet ook getuigen van een volledige "doorzichtigheid" in het beheer van de goederen van de gemeenschap zelf, waarmee hij nooit zal handelen alsof zij zijn eigen vermogen waren, maar als iets waarvan hij rekenschap moet afleggen aan God en aan de broeders, vooral aan de armen. Verder zal het besef tot een enig priesterschap te horen de priester aansporen zich in te spannen om zowel een meer rechtvaardige verdeling van de goederen onder de broeders te bevorderen als een zeker gemeenschappelijk gebruik van de goederen Vgl. Hand. 2, 42-47 .
De innerlijke vrijheid die door de evangelische armoede beschermd en gevoed wordt, maakt de priester geschikt om naast de zwaksten te staan, om solidair te zijn met hun inspanningen voor de vestiging van een meer rechtvaardige maatschappij, om gevoeliger en meer bekwaam te worden voor het begrijpen en het onderscheiden van verschijnselen die het sociale en economische aspect van het leven betreffen, om de voorkeur voor de armen te bevorderen. Deze voorkeur weet zich, zonder iemand uit te sluiten van de verkondiging en de gave van het heil, te buigen over de geringen, de zondaars, de gemarginaliseerden van iedere soort, volgens het voorbeeld dat Jezus gegeven heeft in de vervulling van zijn profetische en priesterlijk dienstwerk Vgl. Lc. 4, 18 .
Ook de profetische betekenis van de priesterlijke armoede mag niet vergeten worden, welke bijzonder dringend is in een maatschappij van overvloed en consumptie. "De priester die echt arm is, is zeker een concreet teken van scheiding, afstand en onafhankelijkheid van de tirannie van de wereld van deze tijd, die al haar vertrouwen stelt op geld en materiële zekerheid". Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 10
Jezus Christus, die zijn herderlijke liefde aan het kruis tot volmaaktheid brengt door een volslagen uiterlijke en innerlijke ontlediging, is het model en de bron van de deugden van gehoorzaamheid, kuisheid en armoede, welke de priester geroepen is te beoefenen als uitdrukking van zijn herderlijke liefde voor de broeders. De priester moet, overeenkomstig wat Paulus schrijft aan de christenen van Filippi, de "gezindheid" hebben welke Christus bezielde, en zich ontdoen van zijn eigen "ik" om in de gehoorzame, kuise en arme liefde de heerbaan te vinden van de vereniging met God en van de eenheid met de broeders Vgl. Fil. 2, 5 .