H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1992
Het innerlijk beginsel, de deugd, welke het geestelijk leven van de priester die gelijkvormig gemaakt is aan Christus, Hoofd en Herder, bezielt en leidt, is de herderlijke liefde, welke deelname is aan de herderlijke liefde van Jezus Christus zelf. Zij is een kosteloze gave van de heilige Geest en tegelijk een taak en een oproep tot het vrije en verantwoordelijke antwoord van de priester.
De wezenlijke inhoud van de herderlijke liefde is de zelfgave, de totale gave van zichzelf aan de Kerk, naar het beeld van de gave van Christus en delend in die gave: "De herderlijke liefde is de deugd waarmee wij Christus navolgen in zijn zelfgave en in zijn dienst. Het is niet alleen wat wij doen, maar de gave van onszelf, die de liefde van Christus voor zijn kudde toont. De herderlijke liefde bepaalt onze wijze van denken en doen, de wijze van onze relatie met de mensen. Zij blijkt bijzonder veel van ons te eisen". H. Paus Johannes Paulus II, Homilie, Tijdens de Eucharistische Aanbidding te Seoul (7 okt 1989), 2
De zelfgave, die de wortel en de samenvatting is van de herderlijke liefde, is bestemd voor de Kerk. Zo was het voor Christus die "de Kerk heeft liefgehad: Hij heeft zich voor haar overgeleverd" (Ef. 5, 25). Zo moet het zijn voor de priester. Door de herderlijke liefde, die op de uitoefening van het priesterambt het stempel drukt van "amoris officium", Vgl. H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. 123, 5; CCI, 36, 678 "is de priester, die de roeping tot het ambt volgt, in staat hiervan een keuze voor de liefde te maken, waardoor de Kerk en de zielen het voornaamste voorwerp van zijn belangstelling worden. Door deze concrete spiritualiteit wordt hij bekwaam om de universele Kerk en het deel ervan dat aan hem is toevertrouwd, lief te hebben met heel het vuur van een bruidegom voor de bruid". H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de priesters-deelnemers aan een bijeenkomst georganiseerd door de Italiaanse bisschoppenconferentie (4 nov 1980) De gave van zichzelf kent geen grenzen, daar zij gekenmerkt wordt door het apostolische en missionaire elan van Christus zelf, de goede Herder, die gezegd heeft: "Ik heb nog andere schapen, die niet uit deze schaapstal zijn. Ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem luisteren en het zal worden: één kudde en één herder" (Joh. 10, 16).
Binnen de kerkgemeenschap vraagt en vereist de herderlijke liefde van de priester op een bijzondere en speciale wijze zijn persoonlijke relatie met het priestercollege, verenigd in en met de bisschop, zoals het Concilie uitdrukkelijk schrijft: "De pastorale liefde vraagt (...) van de priesters, dat zij, om niet voor niets te werken, hun werk steeds verrichten in gemeenschap met de bisschoppen en andere broeders in het priesterschap". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 14
De zelfgave aan de Kerk betreft haar als lichaam en bruid van Jezus Christus. De liefde van de priester gaat daarom op de eerste plaats uit naar Jezus Christus. Alleen als hij Christus, Hoofd en Bruidegom, bemint en dient, wordt de liefde bron, criterium, maat en drijfveer van de liefde en de dienst van de priester voor de Kerk, lichaam en bruid van Christus. Dat heeft de apostel Paulus duidelijk en sterk beseft, want hij schrijft aan de Christenen van de Kerk van Korinte: "Onszelf beschouwen wij slechts als uw dienaars om Jezus' wil" (2 Kor. 4, 5). Dat is vooral de uitdrukkelijke en programmatische leer van Jezus, die de taak om de kudde te weiden eerst aan Petrus toevertrouwt na diens drievoudige verzekering van zijn liefde, ja van zijn voorkeursliefde: "Voor de derde maal vroeg Hij: 'Simon, zoon van Johannes, hebt ge Mij lief?' (...) Petrus (...) zeide Hem: "Heer, Gij weet alles; Gij weet dat ik U liefheb'. Daarop zei Jezus hem: 'Weid mijn schapen'" (Joh. 21, 17).
De herderlijke liefde, die haar specifieke bron in het sacrament van het priesterschap heeft, vindt haar volle uitdrukking en haar voornaamste voedsel in de Eucharistie: "Deze herderlijke liefde vloeit bovenal voort uit het eucharistische offer, dat daarom het middelpunt en de oorsprong vormt van heel het priesterleven, zodat de priesterlijke geest zich beijvert om dat wat op het offeraltaar plaatsheeft op zichzelf over te brengen" 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 14 In de eucharistie wordt immers het kruisoffer hernieuwd en tegenwoordig gesteld, de totale gave van Christus aan zijn Kerk, de gave van zijn lichaam dat Hij gegeven heeft, en van zijn bloed dat Hij vergoten heeft, als hoogste getuigenis dat Hij Hoofd en Herder, Dienaar en Bruidegom van de Kerk is. Juist daarom vloeit de herderlijke liefde van de priester niet alleen voort uit de Eucharistie maar vindt zij in de viering daarvan haar hoogste verwezenlijking. Uit de Eucharistie ontvangt de priester de genade en de verantwoordelijkheid om zijn gehele leven in het teken van het offer te plaatsen.
Die herderlijke liefde vormt het innerlijke en dynamische beginsel dat in staat is om de veelvoudige en verschillende activiteiten van de priester tot eenheid te brengen. Dankzij zij die liefde kan de wezenlijke en blijvende eis van eenheid tussen het innerlijk leven en de vele activiteiten en verantwoordelijkheden van het ambt een antwoord vinden. Die eis is zeer dringend in een sociaal-culturele en kerkelijke context die sterk gekenmerkt wordt door ingewikkeldheid, onsamenhangendheid en versnippering. Alleen de concentratie van alle ogenblikken en van alle gebaren rondom de fundamentele en karakteristieke keuze van "het geven van zijn leven voor de kudde" kan deze vitale eenheid waarborgen, welke onmisbaar is voor de harmonie en het geestelijk evenwicht van de priester: "De priesters kunnen die eenheid bereiken", brengt het Concilie ons in herinnering, "wanneer zij in de vervulling van hun ambt het voorbeeld volgen van Christus, de Heer, wiens spijs het was de wil te volbrengen van Hem die Hem gezonden heeft om zijn werk te volbrengen (...). Door zo de rol van de goede Herder te vervullen, zullen zij in de beoefening van de pastorale liefde zelf de band van de priesterlijke volmaaktheid vinden die hun leven en activiteit tot eenheid brengt". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 14