
H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1992
Dat is het gelaat van Christus waarop de ogen van het geloof en de liefde van de christenen gespannen gevestigd moeten zijn. Juist vanuit deze “contemplatie” en in relatie daarmee hebben de synodevaders nagedacht over het probleem van de vorming van de priesters in de huidige omstandigheden. Dit probleem kan geen antwoord vinden zonder een voorafgaande reflectie over het doel waarop de weg van de vorming is gericht. Dat doel is het gewijde priesterschap, meer nauwkeurig het gewijde priesterschap als deelname in de Kerk aan het priesterschap van Jezus Christus zelf. De kennis van de natuur en de zending van het ambtelijk priesterschap is de onmisbare vooronderstelling en tegelijk de meest zekere gids en de meest overtuigende stimulans om in de Kerk de pastorale actie te ontplooien voor de bevordering en de onderscheiding van de priesterroepingen en voor de vorming van hen die geroepen worden tot het gewijde ambt.
De juiste en grondige kennis van de natuur en de zending van het ambtelijk priesterschap is de weg die gevolgd moet worden en die synode inderdaad gevolgd heeft om uit de crisis van de identiteit van de priester te geraken. “Deze crisis”, heb ik gezegd in mijn toespraak bij de sluiting van de synode, “is ontstaan in de jaren direct na het Concilie. Zij berustte op een verkeerd verstaan, soms zelfs op een opzettelijke tendentieus verstaan, van de leer van het conciliaire leergezag. Hier ligt ongetwijfeld één van de oorzaken van het grote aantal verliezen dat de Kerk toen geleden heeft, verliezen welke de pastorale dienst en de priesterroepingen, vooral de missieroepingen, zwaar getroffen hebben. Het is alsof de synode van 1990, welke door middel van de vele interventies waarnaar wij in deze aula geluisterd hebben, heel de diepte van de priesterlijke identiteit herontdekt heeft, erin geslaagd is hoop te geven na de smartelijke verliezen. De interventies hebben het besef uitgedrukt van de specifiek ontologische band die de priester verbindt met Christus, Hogepriester en Goede Herder. Die identiteit ligt ten grondslag aan de aard van de vorming die gegeven moet worden met het oog op het priesterschap en verder in heel het priesterleven. Dat was het eigenlijke doel van de synode”. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Slottoespraak 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters (27 okt 1990), 4 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Brief, Aan alle priesters ter gelegenheid van Witte Donderdag 1991 (10 mrt 1991)
Daarom heeft de synode het nodig geoordeeld op synthetische en fundamentele wijze de natuur en de zending van het ambtelijk priesterschap in herinnering te brengen, zoals het geloof van de Kerk ze begrepen heeft gedurende de eeuwen van haar geschiedenis en zoals het Tweede Vaticaans Concilie ze heeft voorgehouden aan de mensen van deze tijd. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964) Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965) Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965) Vgl. Congregatie Katholieke Vorming (seminaries en universiteiten), Fundamentele normen voor de priestervorming, Ratio fundamentalis institutionis sacerdotalis - Editio typica (6 jan 1970) [Het ministeriële priesterschap en de rechtvaardigheid in de wereld]