Op dit punt gekomen, willen we twee belangrijke inzichten uit onze overwegingen vasthouden:
Het wezen van de Kerk drukt zich uit in een drievoudige opdracht: verkondiging van het Woord van God (kerugma-marturia), viering van de sacramenten (leiturgia) en het dienstwerk van de liefde (diakonia). Het zijn opgaven die elkaar wederzijds veronderstellen en die niet van elkaar los te maken zijn. De dienst van de liefde is voor de Kerk niet een soort welzijnswerk dat men ook aan anderen zou kunnen overlaten, maar hoort tot haar wezen en is een onmisbare uitdrukking van haar wezen. Vgl. Congregatie voor de bisschoppen, Directorium voor de herderlijke dienst van de bisschoppen, Apostolorum Successores (22 februari 2004), 194, Vaticaanstad 2004, 2a, 205-206.
De Kerk is het gezin van God in de wereld. In dit gezin mogen geen noodlijdenden zijn. Maar tegelijk overschrijdt caritas-agapè de grenzen van de Kerk: de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan blijft hier de maatstaf en gebiedt de universaliteit van de liefde, die zich naar de behoeftige wendt die men “toevallig” Vgl. Lc. 10, 31 ontmoet, wie hij ook mag zijn. Zonder iets af te doen van deze universaliteit van de liefde, is er toch ook een specifiek kerkelijke opdracht - die precies daarin bestaat dat in de Kerk zelf als gezin niemand noodlijdend mag zijn. In deze zin geldt het woord uit de Brief aan de Galaten: “Laten we dus, zolang we tijd hebben, goed doen aan allen, maar vooral aan onze geloofsgenoten” (Gal. 6, 10).