Van daaruit dienen ook de grote gelijkenissen van Jezus te worden verstaan:
De rijke verbrasserVgl. Lc. 16, 19-31 smeekt vanuit de plaats van de verdoemenis, dat men aan zijn broers zou verkondigen hoe het degene vergaat die de noodlijdende armen eenvoudig over het hoofd heeft gezien. Jezus neemt deze noodroep op en brengt hem tot ons, om ons te waarschuwen, om ons op de goede weg te brengen.
De gelijkenis van de barmhartige SamaritaanVgl. Lc. 10, 25-37 brengt vooral twee belangrijke verhelderingen aan.
Terwijl het begrip “naaste” tot dan toe wezenlijk op de volksgenoten en op de in het land Israël gevestigde vreemdelingen betrekking had, met andere woorden op de solidariteitsgemeenschap van land en volk, wordt die begrenzing nu opgeheven: ieder die mij nodig heeft en die ik kan helpen, is mijn naaste.
Het begrip “naaste” wordt algemeen geldig en blijft toch concreet. Het wordt ondanks de verbreding naar alle mensen toe, niet tot uitdrukking van een tot niets verplichtende “versten”-liefde , maar vraagt om mijn inzet metterdaad, hier en nu. Het blijft opgave van de kerk deze verbinding van verte en nabijheid steeds weer uit te leggen op een manier die het praktische leven van haar leden raakt.
Tenslotte dient hier ook nog de gelijkenis van het laatste oordeelVgl. Mt. 25, 31-46 vermeld te worden, waarin de liefde tot maatstaf wordt voor de uiteindelijke beslissing over waarde of waardeloosheid van een mensenleven. Jezus vereenzelvigt zich met de noodlijdenden: de hongerenden, de dorstenden, de vreemdelingen, de naakten, de zieken en de gevangenen. “Al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan” (Mt. 25, 40). Liefde tot God en naastenliefde versmelten: in de geringsten ontmoeten wij Jezus zelf, en in Jezus ontmoeten wij God.