H. Paus Johannes Paulus II - 11 februari 1984
Over deze vreugde spreekt de apostel in zijn brief aan de Kolossenzen: "Op het ogenblik verheug ik mij dat ik voor U mag lijden" (Kol. 1, 24). De overwinning op het gevoel van nutteloosheid van het lijden – een gevoel dat soms zeer sterk in het menselijk lijden geworteld is – wordt een bron van vreugde. Het lijden verleert de mens niet slechts innerlijk, maar lijkt hem ook tot een last voor anderen te maken. De mens voelt zich gedwongen hulp en verzorging van anderen te ontvangen en komt zich tegelijk als een nutteloos wezen voor. Door de ontdekking van de heilsbetekenis van het lijden dat men samen met Christus op zich genomen heeft, ondergaat dit gevoel van uiterste droefheid een totale wijziging. Het geloof in de deelname aan het lijden van Christus brengt de innerlijke zekerheid met zich mee, dat de lijdende mens "aanvult wat ontbreekt aan de verdrukkingen van de Christus"; krachtens de geestelijke dimensie van het verlossingswerk dient het lijden, naar de wil van Christus, tot heil van zijn broeders en zusters. Het komt dus niet alleen anderen ten goede, maar het vervult ook en nog meer een onvervangbare opdracht. In het lichaam van Christus, dat voortdurend groeit uit het kruis van de Verlosser, speelt het lijden, dat volkomen doordrongen is van de kracht van Christus’ offer, een absoluut noodzakelijke en eigen rol om al het goede tot stand te brengen dat in zich een absolute voorwaarde is voor het heil van de wereld. Dit lijden maakt meer dan wat ook de weg vrij voor de genade, die het hart van de mensen verandert. Het zorgt er vooral voor dat krachten van de Verlossing in de menselijke geschiedenis levend en werkzaam blijven. In die "kosmische" botsing tussen de geestelijke machten van goed en kwaad, waarover in de brief aan de Efesiërs gesproken wordt Vgl. Ef. 6, 12 , betekent het lijden van de mensen, verenigd met het verlossende lijden van Christus, een heel bijzondere steun voor de machten van het goed, doordat het veel bijdraagt tot de overwinning van deze heilzame krachten.
Daarom ziet de kerk alle broeders en zusters van Christus, die door het lijden gekruisigd worden, als evenzovele dragers van haar goddelijke kracht Heel vaak richten de herders van de Kerk zich tot hen om van hen hulp en steun te vragen! Het evangelie van het lijden wordt onophoudelijk geschreven en spreekt voortdurend in woorden die deze wonderlijke paradox uitdrukken, dat de bronnen van de goddelijke kracht juist ontspringen uit deze volkomen menselijke zwakheid. Wie deelt in het lijden van Christus, is door zijn lijden de behoeder van een heel eigen deeltje van de oneindige schat van de Verlossing van de wereld en kan deze schat met andere delen. Hoe meer de zonde de mens bedreigt, hoe benauwende de structuren worden van de zonde, die de moderne wereld met zich meebrengt, des te groter is de betekenis van het menselijk lijden en des te meer ook voelt de kerk zich gedrongen om gebruik te maken van het goed van het menselijk lijden tot heil van de wereld.